Selecteer een pagina

HR 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:589

De Hoge Raad verruimt rechtsbescherming voor gefailleerde belastingplichtige.

Inleiding en feiten

Haeresteijn Holding bv (Haeresteijn) is in staat van faillissement verklaard. X is bestuurder van Haeresteijn. De curatoren hebben van de rechter-commissaris (r-c) een machtiging gekregen om beroepsprocedures tegen aanslagen dividendbelasting over 2013 en 2014 van Haeresteijn over te nemen en in te trekken. Haeresteijn en haar bestuurder hebben op grond van art. 67 Fw hoger beroep tegen deze machtiging ingesteld bij de Rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank verklaart dit hoger beroep niet-ontvankelijk. Volgens de rechtbank komt het recht van hoger beroep van artikel 67 Fw uitsluitend toe aan een partij bij de beschikking, te weten degene die het verzoek aan de r-c heeft gedaan en degene tot wie de beschikking is gericht. Dat zijn in dit geval de curatoren. Haeresteijn en haar bestuurder komen in cassatie tegen deze niet-ontvankelijkverklaring op.

 Cassatie

Zij betogen in cassatie dat de machtiging van de r-c ook tot hen is gericht, omdat art. 126 Fw hier geen soelaas biedt en het (voorgenomen) beëindigen van een gerechtelijke procedure niet (uitsluitend) in het belang van de boedel geschiedt. De Hoge Raad stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak het recht van hoger beroep tegen een beschikking van de r-c op de voet van art. 67 Fw uitsluitend toekomt aan twee categorieën belanghebbenden die dienen te worden aangemerkt als ‘partij’ bij de beschikking, te weten (1) degene die – behorend tot één van de in art. 69 Fw genoemde categorieën – het tot de beschikking leidende verzoek aan de rechter-commissaris heeft gedaan, en (2) degene tot wie de beschikking is gericht. Het stelsel van de Faillissementswet brengt mee dat de gefailleerde niet als ‘partij’ (als ‘degene tot wie de beschikking is gericht’) in de zin van art. 67 Fw kan opkomen tegen een beschikking van de r-c over de erkenning van ter verificatie ingediende schuldvorderingen of daarmee gelijk te stellen beslissingen. In dat stelsel is gewaarborgd dat rekening wordt gehouden met de belangen van de gefailleerde – op andere wijze dan langs de weg van hoger beroep op de voet van art. 67 Fw – namelijk doordat deze de mogelijkheid heeft een ter verificatie ingediende vordering of een gestelde voorrang te betwisten (art. 126 Fw), aldus de Hoge Raad.

Dat was voor A-G Van Peursem reden om in deze zaak te concluderen tot verwerping van de het cassatieberoep. De Hoge Raad volgt deze conclusie niet. In rov. 3.4.4 oordeelt de Hoge Raad dat een gefailleerde belastingplichtige de mogelijkheid dient te hebben om op te komen tegen een beschikking van de r-c als de onderhavige waarbij aan de curatoren toestemming wordt verleend om op de voet van art. 8:22 lid 1 Awb in verbinding met art. 27 lid 3 Fw een door de belastingplichtige ingestelde bestuursrechtelijke procedure over een belastingaanslag over te nemen en nadien terstond in te trekken. Een behoorlijke rechtsbescherming brengt mee dat die beschikking voor de gefailleerde belastingplichtige bij wijze van uitzondering op de voet van art. 67 Fw voor hoger beroep vatbaar is, aldus de Hoge Raad.

De Hoge Raad baseert dit oordeel op het feit dat in faillissement de juistheid of hoogte van een belastingaanslag die ter verificatie is ingediend door de curator alleen kan worden aangetast door gebruik te maken van de daartoe aangewezen bestuursrechtelijke weg. Wordt die weg niet of niet met succes bewandeld, dan staat de (hoogte van de) aanslag jegens alle betrokkenen vast. Het is voor de gefailleerde dan niet meer mogelijk deze aanslag te betwisten tijdens de verificatievergadering in het faillissement. Dit gebrek aan rechtsbescherming van de gefailleerde belastingplichtige heeft de Hoge Raad in dit arrest derhalve geheeld.

Omdat de beschikking van de r-c alleen de vereffening van het vermogen van Haeresteijn betreft en niet de vereffening van het vermogen van de bestuurder, heeft zij volgens de Hoge Raad geen rechtens te respecteren belang om op te komen tegen de beschikking van de r-c. De bestuurder is dus terecht niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep.

Cassatieblog.nl

Share This