Selecteer een pagina

HR 21 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:397 (Eiser/Ontvanger)

De Ontvanger kan langs privaatrechtelijke weg schade verhalen nadat het recht op dwanginvordering van de belastingschulden is verjaard. Een eventuele verjaring van belastingaanslagen staat er niet aan in de weg dat de Ontvanger op deze aanslagen gebaseerde bedragen op de grondslag van onrechtmatige daad als schadevergoeding kan vorderen. Voor deze vordering tot vergoeding gelden de verjaringsregels van het Burgerlijk Wetboek.

Inleiding

Eiser is een belastingadviseur die strafrechtelijk is veroordeeld in verband met zijn betrokkenheid (met anderen) bij transacties waarin kasgelden van vennootschappen zijn overgeboekt naar buitenlandse bankrekeningen. Daarbij is door die vennootschappen verschuldigde vennootschapsbelasting onbetaald gebleven. Een gedeelte van de onbetaald gebleven vennootschapsbelasting heeft de Ontvanger kunnen verhalen door aansprakelijkstelling van een bank, maar er staat nog een schuld open van € 17.976.767.

In deze procedure vordert de Ontvanger (hoofdelijke) betaling door (onder meer) eiser van dit bedrag als schadevergoeding. Aan deze vordering is ten grondslag gelegd dat eiser (samen met anderen) onrechtmatig jegens de Ontvanger heeft gehandeld doordat hij zich willens en wetens schuldig heeft gemaakt aan het benadelen van de Ontvanger. Eiser heeft de Ontvanger benadeeld door actief mee te werken aan het wegmaken van diens verhaal op bepaalde vennootschappen met hoge belastingschulden, waarvan hij zelf in belangrijke mate financieel heeft geprofiteerd.

Rechtbank en hof hebben de vordering (grotendeels) toegewezen. Het standpunt dat het recht tot dwanginvordering van de relevante aanslagen zou zijn verjaard en dat op grond daarvan geoordeeld moet worden dat de Ontvanger (ook) zijn vorderingsrecht uit onrechtmatige daad heeft verloren, is door het hof verworpen. Hiertegen is het cassatieberoep van eiser gericht.

Open systeem

De Hoge Raad gaat in zijn arrest allereerst in op het in art. 3 lid 2 (oud) Iw 1990 neergelegde “open systeem”. Dit houdt in dat de Ontvanger vrij is in de keuze van de middelen die hij aanwendt om belastingschulden in te vorderen en dat de Ontvanger tegenover de belastingschuldenaar ook de privaatrechtelijke bevoegdheden mag uitoefenen die hij ontleent aan zijn positie van schuldeiser. Deze keuzevrijheid wordt slechts begrensd door het bepaalde in de Leidraad Invordering 1990 en door de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De Hoge Raad wijst op zijn arrest van 28 juni 1996, NJ 1997/102 (Van Maarseveen c.s./Ontvanger), waarin reeds is geoordeeld dat de bevoegdheden van een schuldeiser – en dus ook van de Ontvanger – zich mede uitstrekken tot maatregelen om tegen verkorting van zijn verhaalsrecht op te komen. Hieruit volgt dat het stelsel van art. 3 lid 2 (oud) Iw 1990 toelaat dat de Ontvanger schadevergoeding vordert van een derde zoals eiser op de grond dat deze derde onrechtmatig de invordering van belastingschulden heeft verhinderd. Het “open systeem” is met ingang van 1 juli 2009 neergelegd in art. 4:124 Awb. De Hoge Raad merkt op dat het voorgaande ook geldt voor dit artikel.

Verjaring

Omdat volgens de Hoge Raad voor de uitoefening van privaatrechtelijke bevoegdheden door de Ontvanger geen andere regels gelden dan uit het privaatrecht voortvloeien, gelden voor een door de Ontvanger ingestelde vordering tot vergoeding van schade wegens onrechtmatige daad – tegen de belastingschuldige of tegen een derde – de verjaringsregels van het Burgerlijk Wetboek (art. 3:306 e.v. BW). Wel kan uit de Leidraad Invordering 1990 voortvloeien dat de Ontvanger zijn privaatrechtelijke bevoegdheden niet onverkort mag uitoefenen. Par. 1 en 2 van art. 27 van de Leidraad Invordering 1990, op welke voorschriften in dit kader door eiser een beroep was gedaan, luidden als volgt:

“1. Artikel 27 van de wet bepaalt dat het recht tot dwanginvordering en het recht tot verrekening verjaren door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag volgende op die waarop die belastingaanslag geheel invorderbaar is dan wel, als dit tot een later tijdstip leidt, vijf jaren na de aanvang van de dag volgende op die waarop de laatste akte van vervolging terzake van die belastingaanslag aan de belastingschuldige is betekend. Het tweede lid van dit artikel bepaalt limitatief in welke gevallen de verjaring wordt geschorst. Alhoewel artikel 27 invordering door middel van een dagvaarding na verloop van de in dat artikel genoemde termijn onverlet laat wordt van deze mogelijkheid nooit gebruik gemaakt wanneer de in artikel 27 genoemde verjaring is ingetreden. (…)

2. Als een ander dan de belastingschuldige op grond van een fiscale of civielrechtelijke bepaling voor de belasting aansprakelijk is gesteld, is de belastingaanslag te zijnen aanzien niet vatbaar voor zelfstandige verjaring, maar is uitsluitend van belang of ten aanzien van de belastingschuldige van verjaring sprake is.”

Deze voorschriften staan echter niet aan de onderhavige vordering in de weg omdat deze betrekking hebben op de invordering van de daadwerkelijke belastingschuld – met de bij die schuld behorende verjaringsregels – en dus niet op een situatie als de onderhavige, waarin de Ontvanger van een ander dan de belastingschuldenaar schadevergoeding vordert wegens een door deze gepleegde onrechtmatige daad, bestaande in het belemmeren van verhaal voor de belastingschuld, aldus de Hoge Raad.

Tot slot oordeelt de Hoge Raad dat ook de beginselen van behoorlijk bestuur niet aan de vordering van de Ontvanger in de weg staan en er evenmin toe leiden dat de Ontvanger een reeds aangevangen procedure moet staken na verjaring van de belastingschuld waarvan het verhaal onrechtmatig is verhinderd:

“3.8 (…) Weliswaar volgt uit art. 3 § 1 Leidraad Invordering 1990 dat de Ontvanger bij zijn keuze voor gebruikmaking van civielrechtelijke bevoegdheden in plaats van fiscale bevoegdheden het belang van de invordering moet afwegen tegen de belangen van de belastingschuldige en eventuele derden, maar daaruit volgt nog niet dat de belangen van zodanige derden steeds moeten worden ontzien. Ook overigens valt niet in te zien waarom enig beginsel van behoorlijk bestuur zou meebrengen dat de Ontvanger steeds of in beginsel gehouden is de belangen te ontzien van derden die door onrechtmatig handelen zijn verhaal hebben belemmerd. Wat betreft een verjaringskwestie als de onderhavige verdient daarbij nog opmerking dat de identiteit van zodanige derden langdurig voor de Ontvanger verborgen kan zijn gebleven. Dit maakt het temeer gerechtvaardigd om tot uitgangspunt te nemen dat de Ontvanger zijn bevoegdheid tot verhaal van schade kan uitoefenen totdat de rechtsvordering volgens art. 3:310 BW is verjaard.”

De Ontvanger is in cassatie bijgestaan door Hans van Wijk en de auteur.

Cassatieblog.nl

Share This