Selecteer een pagina

HR 1 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:299

In dit arrest staat ter discussie of het hof de grenzen van de rechtsstrijd heeft miskend door de toewijzing van een subsidiaire vordering door de rechtbank te bekrachtigen op de grondslag van de primaire vordering. De Hoge Raad beslist dat dit niet het geval is. De Hoge Raad legt het dictum van het hof uit tegen de achtergrond van de overwegingen van het hof.

Achtergrond

Deze zaak gaat over de verkoop van een perceel grasland in de buurt van een voetbalstadion door een drinkwaterbedrijf (Vitens). Het perceel grasland omvatte tevens een watercentrale en een daaraan gesloten waterleidingnetwerk. Het voetbalstadion had meer behoefte aan parkeerruimte en wenste daarom het perceel grasland te kopen. Het drinkwaterbedrijf was bereid om dat perceel gezamenlijk met de watercentrale en het waterleidingnetwerk te verkopen. Het onderwerp van het geschil is de inhoud van de koopovereenkomst, meer specifiek ten aanzien van het waterleidingnetwerk. Het waterleidingnetwerk bestond uit een leidingnetwerk voor drinkwater en een leidingnetwerk voor industriewater. De vraag die speelde was of het drinkwaterbedrijf niet alleen het leidingnetwerk voor industriewater had verkocht en geleverd aan de koper (Deltaborgh) maar ook het leidingnetwerk voor drinkwater.

Het procesverloop

Het drinkwaterbedrijf vorderde primair (a) een verklaring voor recht dat enkel de industriewaterleidingen waren overgedragen en (b) veroordeling van de verkoper tot medewerking aan herstel van (onder meer) de leveringsakten. Subsidiair vorderde het drinkwaterbedrijf (a) gedeeltelijke vernietiging van de koopovereenkomst wegens dwaling en (b) veroordeling van Deltaborgh tot medewerking aan teruglevering van de drinkwaterleidingen.

De rechtbank had de secundaire vordering onder (b) toegewezen. Het hof Arnhem-Leeuwarden heeft het vonnis van de rechtbank vervolgens bekrachtigd en daartoe het volgende overwogen:

“5.1 Het hof stelt vast dat Vitens – anders dan Deltaborgh […] betoogt – in de akte van levering van 22 december 2017 het leidingnetwerk heeft overgedragen aan Deltaborg Investments B.V. Vitens heeft zich ten opzichte van deze vennootschap beroepen op dwaling omdat zij in de veronderstelling verkeerde dat de koopovereenkomst van 24 juni 2011 alleen betrekking had op het leidingnetwerk voor industriewater, omdat zij niet wist dat de kadastrale aanduiding van het netwerk waarnaar in de koopakte wordt verwezen ook het leidingnetwerk voor drinkwater omvat(te).

“5.2 Geen van de stellingen van Deltaborgh in eerste aanleg en in hoger beroep wijst erop dat bij partijen de bedoeling heeft voorgezeten dat het leidingnetwerk voor drinkwater door Vitens zou worden overgedragen. Een dergelijke bedoeling lag niet voor de hand omdat Vitens, zoals zij heeft gesteld en door Deltaborgh niet dan wel onvoldoende gemotiveerd is betwist, dit leidingnetwerk in gebruik had en na de overdracht ook is blijven gebruiken voor het transport en de distributie van drinkwater dan wel de productie daarvan. In de stukken die betrekking hebben op voormelde koopovereenkomst wordt alleen melding gemaakt van een leidingnetwerk voor industriewater. Geen van de andere partijen dan Vitens mocht een leidingnetwerk voor drinkwater exploiteren. Onbetwist is dat de koopprijs voor het verkochte leidingnetwerk is bepaald op een bedrag van € 1,–. Het hof acht onvoldoende weersproken dat deze prijs alleen verklaarbaar is als bedoeld werd het leidingnetwerk voor industriewater over te dragen omdat dit leidingnetwerk niet was onderhouden en in slechte staat verkeerde, anders dan (kennelijk) het leidingnetwerk voor drinkwater.

“5.3 […] Een en ander leidt tot de onontkoombare conclusie dat de bij de notariële verklaring gevoegde tekening als gevolg van een vergissing ook het leidingnetwerk voor drinkwater bevat. Uitsluitend door de (algemene) verwijzing naar het geregistreerde leidingnetwerk in de koopovereenkomst en in de akte van levering is het leidingnetwerk voor drinkwater – onbedoeld – onderdeel gaan uitmaken van de koopovereenkomst en van de overdracht.”

“5.4 Daarmee staat vast dat, anders dan Deltaborgh heeft betoogd, wel degelijk sprake was van een vergissing en dat geen van de betrokken partijen deze vergissing destijds heeft opgemerkt. […] Partijen bij de koopovereenkomst zijn dus uitgegaan van dezelfde onjuiste veronderstelling, namelijk dat het leidingnetwerk voor drinkwater geen onderdeel was van de overeenkomst (terwijl dit door de verwijzing naar de kadastrale registratie nadien wel het geval bleek te zijn). […]”

In het eerste cassatieberoep heeft de Hoge Raad dit arrest van het hof vernietigd en de zaak naar een ander hof verwezen (hierna: het verwijzingshof), omdat ten onrechte een bij de overeenkomst betrokken partij (B.I.C.) niet was opgeroepen. Daarom had het eerste hof een vordering tot vernietiging van de overeenkomst niet mogen behandelen (zie daarover dit cassatieblog).

Nadat een rechtsopvolger (FC Twente) van de betreffende (eerder niet-opgeroepen) partij was verschenen, heeft het verwijzingshof het vonnis van de rechtbank opnieuw bekrachtigd. Het verwijzingshof heeft hierbij opgemerkt dat het drinkwaterbedrijf meer had geleverd dan door partijen was overeengekomen:

“2.22. De slotsom is dat Vitens méér heeft geleverd dan door partijen was overeengekomen. De subsidiaire vordering onder b is toewijsbaar op deze grondslag. Dat brengt mee dat de rechtbank de subsidiaire vordering onder b terecht heeft toegewezen. Met andere woorden, zij heeft Deltaborgh c.s. terecht veroordeeld tot verlening van medewerking aan teruglevering van de andere leidingen dan industriewaterleidingen als in het dictum van het eindvonnis van 10 januari 2018 is vermeld.”

De kopers hebben tegen deze uitspraak cassatie ingesteld.

Tweede keer in cassatie: de grenzen van de rechtsstrijd na de eerste cassatie en verwijzing

Een onderdeel van het cassatiemiddel richt zich tegen de grondslag waarop het verwijzingshof de subsidiaire vordering onder (b) (de terug levering van de drinkwaterleidingen) toewijsbaar acht, namelijk omdat het drinkwaterbedrijf méér heeft geleverd dan door partijen was overeengekomen. De kopers klagen dat het verwijzingshof hiermee de grenzen van de rechtsstrijd na cassatie en verwijzing heeft miskend (art. 424 Rv). Zij menen dat het verwijzingshof was gebonden aan het oordeel van het eerdere hof, dat de koopovereenkomst óók betrekking had op de drinkwaterleidingen en er daarom niet meer is geleverd dan overeengekomen.

De Hoge Raad overweegt dat de klacht van kopers berust op een onjuiste lezing van het arrest van het eerste hof. De Hoge Raad leest de hierboven weergegeven rechtsoverwegingen 5.3 en 5.4 van dat hof in samenhang met rechtsoverwegingen 5.1 en 5.2. Uit deze context blijkt dat het eerste hof met ‘koopovereenkomst’ slechts doelt op de akte waarin de koopovereenkomst is belichaamd (en in het bijzonder op de daarin opgenomen verwijzing naar de netwerktekening). Het eerste hof had daarmee niet ook het oog op de wilsovereenstemming tussen partijen, die bepalend is voor het voorwerp van de koopovereenkomst, aldus de Hoge Raad. Het eerste hof had dus niet geoordeeld dat de koopovereenkomst óók betrekking had op de drinkwaterleidingen. Simpeler gezegd, het verwijzingshof kon oordelen dat enkel de industriewaterleidingen zijn verkocht en niet ook de drinkwaterleidingen. Uit dit arrest blijkt dat voor de uitleg van een dictum en de beoordeling van de grenzen van de rechtsstrijd, de daaraan voorafgaande overwegingen relevant zijn. Met eenzelfde redenering verwerpt de Hoge Raad de cassatieklachten die zijn gebaseerd op het gezag van gewijsde.

Aangezien het eerste hof heeft vastgesteld dat partijen de kenbare bedoeling hadden om alleen de industriewaterleidingen mee over te dragen en in de openbare registers te doen inschrijven, kan de opvolgende koper van het perceel (Aqua Twente) op dat punt evenmin bescherming ontlenen aan art. 3:88 BW, zo overweegt de Hoge Raad verder naar aanleiding van een andere cassatieklacht.

Tot slot geeft de Hoge Raad in een overweging weer wat de gevolgen zijn van het oordeel dat de drinkwaterleidingen niet onder de verkoop vielen en het drinkwaterbedrijf daarom meer heeft geleverd dan door partijen was overeengekomen (rov. 3.4.2):

“Het oordeel van het hof dat enkel de industriewaterleidingen zijn verkocht en niet ook de drinkwaterleidingen, betekent dat aan de levering van de drinkwaterleidingen geen (geldige) titel ten grondslag ligt en dat die levering dus niet tot overdracht van de drinkwaterleidingen heeft geleid (art. 3:84 lid 1 BW). Het door het hof bekrachtigde dictum van het vonnis van de rechtbank moet daarom aldus worden uitgelegd dat onder ‘teruglevering’ moet worden verstaan het ongedaan maken van de leveringshandeling en dat het dictum er (mede) toe strekt Deltaborgh c.s. te veroordelen tot medewerking aan rectificatie van de netwerkregistratieakte (waarin wordt verwezen naar netwerktekeningen waarop ten onrechte ook de drinkwaterleidingen staan) en van de leveringsakten.”

Ook de overige klachten falen. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep.

Ter afsluiting: Hoge Raad wijkt af van de conclusie van A-G Rank-Berenschot

A-G Rank Berenschot had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en verwijzing. Zij meent dat het hof Arnhem-Leeuwarden (wél) tot uitgangspunt had genomen dat het leidingnetwerk voor drinkwater onderdeel uitmaakte van de koopovereenkomst. Zij komt daarom tot de slotsom dat het verwijzingshof aan dat uitgangspunt gebonden was en een bespreking van de inhoud van de koopovereenkomst (bij de beoordeling van de secundaire vordering onder (b) wegens dwaling) daarmee niet meer aan de orde had moeten zijn. Zij concludeert dus, anders dan de Hoge Raad, dat het verwijzingshof wel de grenzen van de rechtsstrijd na verwijzing en cassatie had miskend.

Cassatieblog.nl

Share This