Selecteer een pagina

HR 22 februari 2012, LJN BY4126 (Chip(s)hol III B.V./N.V. Luchthaven Schiphol)

De rechter die moet oordelen over een terugvorderingsactie ex art. 55 Luchtvaartwet (oud) mag dit oordeel overlaten aan de rechter die in een reeds aanhangige procedure is gevraagd te oordelen over de vergoeding van schade wegens een opgelegd bouwverbod (art. 50 LVW (oud)). Deze rechter dient immers bij de vaststelling van de omvang van die schadevergoedingsplicht rekening te houden met de waardevermeerdering die optreedt na opheffing van het bouwverbod (HR 19 februari 2010, LJN BK4476).

Achtergrond

Chipshol en de Luchthaven zijn al jaren verwikkeld in een juridisch gevecht over de exploitatie van een terrein in de nabijheid van Schiphol (het Groenenbergterrein). Chipshol is sinds 1993 economisch eigenaar van dit terrein. De door Chipshol verkregen bouwvergunningen kon zij niet benutten door de afkondiging van een bouwverbod (art. 38 LVW (oud)). Na enkele jaren is dit bouwverbod weer opgeheven.

Schadevergoeding en terugvordering

De Luchtvaartwet (oud) (*) biedt in art. 50 grond voor schadevergoeding in het geval een bouwverbod wordt afgekondigd. Wordt het bouwverbod weer opgeheven, dan biedt art. 55 LVW (oud) aan de Luchthaven een aanspraak tot terugvordering van de waardevermeerdering die optreedt ten gevolge van die opheffing, tot ten hoogste het bedrag van de schadevergoeding die op basis van art. 50 LVW (oud) was betaald.

Chipshol startte in 2003 de schadevergoedingsprocedure ex art. 50 LVW (oud). In de loop van deze procedure werd echter het bouwverbod opgeheven. De Luchthaven vorderde op haar beurt in een aparte procedure de waardevermeerdering die het gevolg was van de opheffing terug (de art. 55-procedure).

Vanaf dat moment liepen beide procedures naast elkaar en onvermijdelijk riep dat vragen op over hun onderlinge samenhang. De Hoge Raad liet zich twee jaar geleden, in zijn arrest van 19 februari 2010, LJN BK4476, over de band van art. 50 LVW (oud) al uit over die samenloop. Het hier besproken arrest, gewezen in de art. 55-procedure vormt het sequeel daarvan.

Voor een goed begrip van het hier besproken arrest volgen hieronder eerst de relevante beslissingen van de Hoge Raad in de art. 50-procedure.

Leer van de bindende eindbeslissing

In die procedure had de rechtbank zich in een tussenvonnis al zonder voorbehoud uitgelaten over de omvang van de schadeloosstelling. Nadat het bouwverbod werd opgeheven, lag de vraag voor of de rechter nog wel gebonden was aan deze (als eindbelissing te kwalificeren) beslissing. Toetsend aan de maatstaf of die gebondenheid onaanvaardbaar moet worden geacht (HR 5 januari 1996, NJ 1996, 597), oordeelde de rechtbank dat van onaanvaardbaarheid geen sprake was en achtte zich gebonden aan haar eerdere beslissing.

De Hoge Raad vernietigde dit oordeel onder verwijzing naar het systeem van de Onteigeningswet waarin de leer van de bindende eindbeslissing noch de beperking daarop geldt (HR 18 oktober 2000, LJN AA8072). Art. 54 lid 1 LVW (oud) verklaart art. 37 lid 2 Onteigeningswet van overeenkomstige toepassing en dus geldt de leer van de bindende eindbeslissing evenmin in een op art. 50 LVW (oud) gebaseerde procedure strekkende tot schadevergoeding (rov. 6.5.2).

De Hoge Raad vervolgde (rov. 6.6.2) dat de opheffing van het bouwverbod een factor is die wordt meegewogen bij de vaststelling van de schadevergoedingsplicht ex art. 50 LVW (oud). Daarnaast oordeelde de Hoge Raad (rov. 6.6.3 en 6.6.4) dat daaraan niet in de weg staat dat de wetgever heeft voorzien in een aparte procedure tot terugvordering van de waardevermeerdering in geval van opheffing van het bouwverbod:

“De (…) afzonderlijke procedure op de voet van art. 55 LVW (oud) behoeft aan een gezamenlijke beoordeling van de schadebegroting niet in de weg te staan. Mogelijk is immers dat na verwijzing de rechter in de onderhavige procedure op het punt van de eventueel waardevermeerdering de uitkomst van de art. 55 LVW (oud)-procedure afwacht. Mogelijk is ook dat de art. 55 LVW (oud)-procedure wordt beëindigd en het debat op voormeld punt in de onderhavige procedure wordt gevoerd.”

Art. 55: de andere kant van de medaille

Uit deze uitspraak bleek dus al dat art. 50 en 55 LVW (oud) twee zijden van dezelfde medaille zijn, zoals AG Wesseling-van Gent in haar conclusie (7.57) het verwoordde.

In die “andere zijde van de medaille”, de inmiddels aanhangige art. 55-procedure, had de rechtbank haar beslissing aangehouden, in afwachting van de Hoge Raad in de art. 50-procedure. Nadat de Luchthaven die uitspraak in het geding bracht, heeft de rechtbank de Luchthaven niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen. Zij overwoog:

“Gelet op het door de Hoge Raad gekozen uitgangspunt dat de in artikel 55 LVW (oud) bedoelde financiële gevolgen van de opheffing van het bouwverbod betrokken dienen te worden bij de vaststelling van de schadeloosstelling op de voet van artikel 50 LVW (oud) en het feit dat daarom na verwijzing in de artikel 50 LVW (oud)-procedure onder meer zal moeten worden bezien wat de eventuele waardevermeerdering als gevolg van de opheffing van het bouwverbod betekent voor de door de Luchthaven te betalen schadevergoeding, ziet de rechtbank in deze artikel 55 LVW (oud)-procedure thans geen rol meer voor zich weggelegd. In dit rechtsvorderlijk vacuüm kiest zij er daarom uit oogpunt van doelmatigheid en goede procesorde voor om de Luchthaven niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, nu daarop reeds in de eerder dan deze procedure aanhangig gemaakte artikel 50 LVW (oud)-procedure door het gerechtshof zal worden beslist.”

Cassatieprocedure

Tegen deze uitspraak heeft Chipshol cassatieberoep aangetekend. Zij stelt daarin de niet-ontvankelijkverklaring ter discussie. Deze klacht lijkt op het eerste gezicht merkwaardig; deze klacht zou immers eerder van de zijde van de Luchthaven worden verwacht.

Chipshol acht zich echter door deze niet-ontvankelijkverklaring in haar belangen geschaad, omdat de rechtbank in haar tussenvonnis al zonder voorbehoud had aangekondigd de vorderingen van de Luchthaven te zullen afwijzen. Doordat de rechtbank in haar eindvonnis deze beslissing alsnog overlaat aan de verwijzingsrechter die over de schadevergoedingsactie van Chipshol moet oordelen, zou de Luchthaven ten onrechte opnieuw de kans krijgen haar standpunt te bepleiten, aldus Chipshol.

De Hoge Raad volgt dit betoog niet, maar bevestigt de niet-ontvankelijkverklaring door de rechtbank:

“4.3.1 (…) Het daarop door de rechtbank gewezen eindvonnis in de onderhavige art. 55-procedure moet in die zin worden verstaan dat de rechtbank, gelet op de uit het arrest van de Hoge Raad gebleken mogelijkheden om de art. 55-procedure af te doen, bij heroverweging de voorkeur eraan gaf de Luchthaven niet-ontvankelijk in haar vorderingen te verklaren, gelet op de nauwe samenhang tussen enerzijds de schade die Chipshol heeft geleden door het bouwverbod, en anderzijds de waardevermeerdering die eventueel voor Chipshol voortvloeide uit de opheffing van dat verbod. Deze nauwe samenhang brengt mee dat de daarop door partijen over en weer gebaseerde vorderingen uit een oogpunt van doelmatigheid en een goede procesorde in dezelfde procedure moeten worden beoordeeld, namelijk in de bij het gerechtshof Amsterdam aanhangige art. 50-procedure.”

Dat de rechtbank in haar tussenvonnis al had overwogen dat de vorderingen van de Luchthaven voor afwijzing gereed lagen, doet daaraan niet af omdat ook in de art. 55-procedure geen plaats is voor toepassing van de leer van de bindende eindbeslissing.

“4.3.2 (…) De rechtbank mocht derhalve haar beslissingen in het tussenvonnis als niet-bindend aanmerken, en alsnog op andere gronden de Luchthaven in haar op art. 55 LVW (oud) gebaseerde vorderingen niet-ontvankelijk verklaren. Het feit dat de Luchthaven hierdoor de kans krijgt haar standpunt opnieuw te bepleiten ten overstaan van het gerechtshof, brengt niet mee dat de rechtbank in strijd met de goede procesorde heeft gehandeld, gelet op het door haar uit een oogpunt van doelmatigheid aangenomen belang van een samenhangende beoordeling van alle aspecten van de door Chipshol in de art. 50-procedure gevorderde schadeloosstelling.”

(*) Nota bene: de artt. 38-55 LVW (oud) zijn per 23 december 2008 komen te vervallen, met dien verstande dat deze artikelen ten aanzien van de luchthaven Schiphol reeds met ingang van 20 februari 2003 buiten werking zijn gesteld. Omdat de in art. 50 LVW (oud) bedoelde schadevergoedingsplicht is ontstaan voor 20 februari 2003, is de oude Luchtvaartwet van toepassing. Hetzelfde heeft te gelden voor de daarop betrekking hebbende terugvordering ex art. 55 LVW (oud), ook al is het bouwverbod na 20 februari 2003 opgeheven. Zie voor dit overgangsrechtelijke aspect de uiteenzetting van AG Wesseling-van Gent in onderdeel 4.24 bij BK4476.

Cassatieblog.nl

Share This