Selecteer een pagina

HR 27 april 2012, ECLI:NL:HR:2020:BV6939

De werknemer die stelt een arbeidscontract voor onbepaalde tijd te zijn overeengekomen draagt de bewijslast van de juistheid van die stelling. Het hof heeft een onbegrijpelijk oordeel gegeven door te oordelen dat het aanbod van de werknemer om te bewijzen dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is gesloten, onvoldoende is gespecificeerd.

Tussen Grandcafé 1850 B.V. i.o. en eiseres tot cassatie is een overeenkomst gesloten, waarin is bepaald dat eiseres met ingang van 1 december 2007 incidenteel en op afroep arbeid zou verrichten. De overeenkomst hield onder meer in dat indien eiseres gehoor zou geven aan een oproep, tussen partijen een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd zou worden gesloten, voor een op dat moment vast te stellen tijdsduur en omvang. Verweerder in cassatie was bestuurder van Grandcafé 1850 B.V. i.o. In de maanden januari tot en met juni 2008 heeft eiseres fulltime gewerkt (38 uren per week). Vervolgens is eiseres voor drie weken op vakantie gegaan en na haar vakantie heeft zij zich ziek gemeld. Eiseres is bij brief van 11 augustus 2008 op staande voet ontslagen.

In deze procedure vordert eiseres een verklaring voor recht dat dit ontslag nietig is, alsmede doorbetaling van loon totdat de dienstbetrekking rechtsgeldig is beëindigd. In hoger beroep spitst het debat zich daarbij toe op de vraag of sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd (standpunt eiseres) of voor bepaalde tijd (standpunt verweerder). Beide partijen hebben een kopie van de arbeidsovereenkomst in het geding gebracht, maar de overgelegde stukken verschillen op een aantal essentiële punten. Partijen beschuldigen elkaar ervan een vals stuk in het geding te hebben gebracht. Zo betwist verweerder de echtheid van de overeenkomst die eiseres heeft overgelegd. Het opschrift daarvan luidt: “Arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd”, terwijl volgens hem in werkelijkheid een overeenkomst is gesloten met het opschrift “Nulurencontract”. In artikel 1 van dit contract is bepaald: “Oproepkracht verklaart zich bereid om met ingang van 1 december 2007 op afroep van de werkgever arbeid te verrichten in de functie van Bedrijfsleidster”. In de door eiseres in het geding gebrachte overeenkomst wordt deze zin vervolgd met “,per 1 januari 2008 zal werknemer voor minimaal 38 uren per week werkzaam zijn”. Volgens verweerder zijn deze woorden achteraf valselijk toegevoegd.

Met betrekking tot de vraag of er sprake is van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd of onbepaalde tijd, oordeelt het hof bij tussenarrest dat de titel die aan de overeenkomst is gegeven, niet beslissend is. Het hof acht de tekst van de bepalingen in de arbeidsovereenkomst beslissend. Uit de tekst van de overeenkomst en met name uit artikel 6 blijkt dat er sprake is van een oproepcontract in de vorm van een voorovereenkomst waarin is geregeld onder welke voorwaarden partijen een of meer arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd aangaan.

In zijn eindarrest overweegt het hof vervolgens dat verweerder gemotiveerd heeft betwist dat er sprake is van een overeenkomst voor onbepaalde tijd en dat daarom op eiseres de bewijslast rust van haar stelling dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Eiseres heeft deze stelling onderbouwd met de door haar overgelegde overeenkomst en de overgelegde loonstroken. Het hof oordeelt dat dit een onvoldoende onderbouwing vormt van haar stelling. De overeenkomst waarnaar eiseres verwijst is niet de arbeidsovereenkomst, maar de voorovereenkomst en uit deze voorovereenkomst blijkt volgens het hof juist dat er na een oproep steeds sprake is van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Ook uit de overgelegde loonstroken kan volgens het hof niet volgen dat sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Nu eiseres geen gespecificeerd bewijsaanbod heeft gedaan, faalt haar stelling dat sprake is van een contract voor onbepaalde tijd.

In cassatie komt eiseres tevergeefs op tegen het oordeel van het hof dat op haar de bewijslast rust dat sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd:

“Het hof heeft dit oordeel aldus gemotiveerd dat in de tekst van de tussen partijen gesloten overeenkomst, ook in de door eiseres daarvan overgelegde versie, sprake is van een oproepcontract dat kan uitmonden in een of meer arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. Het hof verwees daartoe met name naar art. 6 van die overeenkomst, in lid 1 waarvan is bepaald dat indien de oproepkracht gehoor geeft aan een oproep van de werkgever, tussen partijen een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd zal worden gesloten, voor een op dat moment vast te stellen tijdsduur en omvang. In de woorden “met name” ligt besloten dat het hof daarnaast acht heeft geslagen op de verdere inhoud van de overeenkomst, voor zover partijen identieke versies daarvan hebben overgelegd. Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk gemotiveerd.”

Wel succes heeft eiseres met haar klacht over het passeren van haar bewijsaanbod door het hof. De Hoge Raad zet heel precies uiteen waarom het hof dit bewijsaanbod niet als onvoldoende gespecificeerd had mogen passeren:

“Eiseres heeft zich immers beroepen op de door haar overgelegde kopie van de tussen partijen gesloten overeenkomst; de hiervoor in 3.2.4 vermelde bijzonderheden die deze overeenkomst naar haar stelling bevat, vormen op zichzelf – de echtheid van de door haar overgelegde kopie voorshands daargelaten – een voldoende onderbouwing van haar standpunt. Mede in aanmerking genomen dat het processuele debat tussen partijen voor een belangrijk deel is gegaan over de echtheid van de door de ander overgelegde versie van de tussen partijen gesloten overeenkomst, en dat de voormelde bijzonderheden waarop eiseres zich beroept, indien juist, inderdaad van belang zijn voor de beslissing over het geschilpunt dat partijen verdeelt, is het oordeel van het hof dat het bewijsaanbod van eiseres niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet, onbegrijpelijk.”

De overige klachten van eiseres worden door de Hoge Raad met toepassing van art. 81 RO verworpen. Na verwijzing zal het het Hof Amsterdam zich mogen buigen over de vraag of (eiseres kan bewijzen dat) tussen partijen toch een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is gesloten.

Cassatieblog.nl

Share This