HR 5 oktober ECLI:NL:HR:2018:1848

Een verzoek om een  machtiging tot voortzetting van het verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis kan niet worden toegewezen als de betrokkene inmiddels voorwaardelijk uit het ziekenhuis is ontslagen en de beslistermijn inmiddels is verstreken, zie daarover CB 2016-182

De rechtbank kan in zo’n geval ook niet ambtshalve een voorlopige machtiging in plaats van een machtiging tot voortgezet verblijf verlenen, de Hoge Raad daarover in deze uitspraak:

3.3.2 Uitgangspunt is dat de rechtbank niet de bevoegdheid heeft en behoort te hebben ambtshalve een andere machtiging te verlenen dan door de officier van justitie is verzocht. Daarom is bepaald dat, indien de rechtbank een andere maatregel passender acht, zij op de voet van art. 8a Wet Bopz de officier van justitie de vraag kan voorleggen of een andere machtiging niet passender is. Afgezien van die mogelijkheid kan de rechtbank een andere machtiging dan primair verzocht slechts verlenen indien zij in het verzoek van de officier van justitie tevens een subsidiair verzoek tot het verlenen van die andere machtiging mocht lezen. (HR 29 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT1744, NJ 2009/115)

3.3.3 Met haar oordeel dat een voorlopige machtiging kan worden beschouwd als “het mindere” ten opzichte van een machtiging tot voortgezet verblijf heeft de rechtbank het hiervoor in 3.3.2 overwogene miskend. De rechtbank heeft immers vastgesteld dat de officier van justitie naar aanleiding van de, op de voet van art. 8a Wet Bopz gestelde, vraag of een andere machtiging niet passender is, het verzoek tot verlening van een machtiging tot voortgezet verblijf heeft gehandhaafd. Zij heeft niet vastgesteld dat de officier van justitie subsidiair een voorlopige machtiging heeft verzocht.

Cassatieblog.nl

Share This