HR 18 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2745

Voor beroepsaansprakelijkheid van een advocaat die een niet aan hem verleende opdracht feitelijk heeft uitgevoerd, gelden de normale vereisten van art. 6:162 BW. Niet is vereist dat de advocaat persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt.

Inleiding; contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid voor beroepsfouten

Voor niet-nakoming van een overeenkomst van opdracht is in beginsel alleen de opdrachtnemer (contractueel) aansprakelijk. Is de opdracht verleend met het oog op een persoon die met de opdrachtnemer of in zijn dienst een bedrijf uitoefent, dan is ingevolge art. 7:404 BW ook deze “feitelijke opdrachtnemer” gebonden. Verder geldt ingevolge art 7:407 lid 2 BW dat mede-opdrachtnemers hoofdelijk aansprakelijk zijn voor eventuele tekortkomingen.

Advocatenkantoren plegen voornoemde bepalingen in hun algemene voorwaarden uit te sluiten, met als doel alleen de maatschap c.q. vennootschap, en niet de individuele advocaten, aansprakelijk te doen zijn (vgl. CB 2013-49). Uit het onderhavige arrest blijkt dat een dergelijke constructie onverlet laat dat de advocaat die de opdracht feitelijk heeft uitgevoerd (bijvoorbeeld in de hoedanigheid van maat c.q. vennoot of werknemer) persoonlijk uit onrechtmatige daad aansprakelijk is voor eventuele beroepsfouten, zonder dat hiervoor bijkomende vereisten (zoals een persoonlijk ernstig verwijt) gelden.

Feiten en oordeel hof

Verweerders in cassatie hebben, respectievelijk in de hoedanigheid van maat[1] en werknemer van een advocatenmaatschap, eiser geadviseerd over een financieringsconstructie. De opdracht tot advisering was verstrekt aan de maatschap. Eiser vordert in dit geding onder meer een verklaring voor recht dat verweerders onrechtmatig hebben gehandeld door in het kader van hun advisering geen onderzoek te doen naar de waarde van een verstrekte hypothecaire zekerheid.

Het hof achtte de maatschap (als opdrachtnemer) aansprakelijk, maar verweerders niet, omdat “feiten die een persoonlijk ernstig verwijt aan [verweerders] of een door hen persoonlijk gepleegde onrechtmatige daad kunnen opleveren” niet gesteld waren. Kennelijk liet het hof zich inspireren door vaste rechtspraak van de Hoge Raad over het vereiste van een persoonlijk ernstig verwijt bij externe bestuurdersaansprakelijkheid op de voet van art. 6:162 BW (vgl. CB 2014-139).

Cassatie

In cassatie klaagt eiser dat het hof heeft miskend dat een advocaat die een beroepsfout maakt, onrechtmatig handelt jegens zijn cliënt, ongeacht of hij contractueel als opdrachtnemer heeft te gelden. De eis van een “persoonlijk ernstig verwijt” geldt volgens het middel bij bestuurdersaansprakelijkheid, maar niet bij buitencontractuele beroepsaansprakelijkheid van een advocaat.

Deze klacht slaagt. De Hoge Raad stelt in rov. 3.4.1, conform vaste rechtspraak, voorop dat een advocaat als beroepsbeoefenaar de zorgvuldigheid dient te betrachten die van een “redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot” mag worden verwacht. Deze zorgvuldigheidsplicht brengt onder meer mee dat een advocaat bij het geven van advies de cliënt in staat moet stellen goed geïnformeerd te beslissen (vgl. CB 2015-94).

Als de cliënt de advocaat aanspreekt die de opdracht feitelijk heeft uitgevoerd, maar die niet zijn contractuele wederpartij is (bijvoorbeeld een werknemer of maat in plaats van de maatschap als opdrachtnemer), wordt de aansprakelijkheid beheerst door art. 6:162 BW. De in rov. 3.4.1 omschreven maatstaf is dan mede bepalend voor de gegrondheid van de vordering (rov. 3.4.2).

Uit het voorgaande volgt dat voor beroepsaansprakelijkheid van verweerder sub 2 (als werknemer van de maatschap) niet is vereist dat hem persoonlijk een ernstig verwijt treft (rov. 3.4.3). Hetzelfde geldt voor verweerder sub 1, die via zijn praktijkvennootschap deelnam in de maatschap. In dit verband verduidelijkt de Hoge Raad dat, indien een advocaat door zijn cliënt wegens een beroepsfout uit onrechtmatige daad wordt aangesproken, dit zijn aansprakelijkheid als beroepsbeoefenaar betreft en niet zijn aansprakelijkheid als bestuurder van een (praktijk)vennootschap (rov. 3.4.4).

Gelet op dit laatste valt het arrest te bezien als een voorbeeld van een geval waarin een bestuurder volgens de normale regels van art. 6:162 BW aansprakelijk is wegens “een op hem persoonlijk rustende zorgvuldigheidsverplichting”, zoals bedoeld in het Spaanse villa-arrest (CB 2012-230, waarover ook de conclusie, sub 3.12.1 e.v.).

Slot

A-G Spier noemde de zaak “één van de lastigste waarin ik in ruim zeventien jaar heb mogen concluderen”. Hij concludeerde tot verwerping, op grond van de gedachte dat niet ieder onzorgvuldig handelen bij de uitvoering van opdrachten die door die ander zijn aangegaan, tot persoonlijke aansprakelijkheid van de handelende partij zou moeten leiden (sub 5.4). Als voorbeelden noemde hij een beveiligingsmedewerker die vergeet het door hem beveiligde pand af te sluiten of een schilder-werknemer die “zoals schering en inslag is, knoeiwerk aflevert” (sub 3.23). Volgens Spier zouden dergelijke situaties moeilijk af te bakenen zijn van de aansprakelijkheid van vrije beroepsbeoefenaren, zoals hier aan de orde (sub 3.24 en 5.2). De Hoge Raad ziet dat kennelijk anders.

Na verwijzing zal alsnog moeten worden bezien of verweerders op grond van art. 6:162 BW, met inachtneming van de in rov. 3.4.1 bedoelde maatstaf, persoonlijk aansprakelijk zijn uit hoofde van onzorgvuldige advisering.

[1] Blijkens rov. 3.4.4 nam verweerder sub 2 via zijn praktijkvennootschap deel in de maatschap, wat echter blijkens rov. 3.4.2 voor zijn beroepsaansprakelijkheid uit onrechtmatige daad geen verschil maakt.

Cassatieblog.nl

Share This