Selecteer een pagina

HR 27 april 2012 ECLI:NL:HR:2020:BW0017 (X/Koninklijke TNT Post B.V.)

Een aanpassing van de arbeidsomvang op grond van het (weerlegbare) rechtsvermoeden van art. 7:610b BW kan worden toegewezen met ingang van een datum die gelegen is vóór die van de indiening van dat verzoek.

Postbezorgster in vaste dienst

Art. 7:610b BW geeft een weerlegbaar rechtsvermoeden omtrent de omvang van de overeengekomen arbeidsduur: indien een arbeidsovereenkomst ten minste drie maanden heeft geduurd, wordt de bedongen arbeid in enige maand vermoed een omvang te hebben, gelijk aan de gemiddelde omvang van de arbeid per maand in de drie voorafgaande maanden.

Eiseres in deze zaak, postbezorgster bij TNT, heeft een beroep gedaan op dit rechtsvermoeden en om aanpassing gezocht van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd die zij per 1 oktober 2008 met TNT had. Vóór die datum was zij gedurende iets meer dan twee jaar bij TNT werkzaam geweest op basis van tijdelijke contracten. De aanvankelijke arbeidsomvang bedroeg ca. 12 uren per week, maar in haar vaste aanstelling werd uitgegaan van een gemiddelde arbeidsomvang van 18 uur per week. Bij de ondertekening van dat contract – dat haar overigens pas in maart 2009 werd toegezonden – tekende de postbezorgster aan dat zij met die ondertekening niet haar recht prijsgaf op een aanpassing van de uren en op aanspraak op de daarmee samenhangende bezoldiging.

Zij verzoekt inderdaad om aanpassing en doet dat bij brief van 1 juli 2009. De postbezorgster wenst aanpassing van het contract in die zin dat de gemiddelde arbeidsomvang niet 18 uur, maar 23 uur zal zijn. Zij onderbouwt dit verzoek met de stelling dat zij altijd meer uren heeft gewerkt dan het aantal uren waarvoor zij was uitgesteld en dat aan haar werd uitbetaald. In de procedure die op dit schriftelijke verzoek volgt, wijst de kantonrechter haar vordering tot uitbreiding van de arbeidsomvang af. In hoger beroep acht het hof deze vordering gedeeltelijk toewijsbaar. Het hof wijst de vordering toe met ingang van 1 juli 2009, overwegende dat het verzoek op die datum is gedaan en niet op een daarvoor gelegen datum toewijsbaar is. De arbeidsomvang wordt verhoogd (niet naar 23, maar) naar 21 uur, welk aantal het hof baseert op de gemiddelde arbeidsomvang over de periode van twaalf maanden vóór 1 juli 2009.

Datum toewijsbaarheid urenuitbreiding

In cassatie klaagt de postbezorgster dat het oordeel dat een urenuitbreiding op de voet van art. 7:610b BW pas toewijsbaar is vanaf de datum van het daartoe strekkende verzoek van een onjuiste rechtsopvatting getuigt. De klacht slaagt, omdat

“3.4 (… n)och de tekst van de wet, noch haar totstandkomingsgeschiedenis steun [biedt] voor een zodanig beperkte uitleg. Indien het oordeel van het hof zo moet worden begrepen dat de omstandigheden van het onderhavige geval ertoe nopen de toewijzing aldus te beperken, heeft het zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd. [Eiseres] had immers aanpassing gevraagd van het haar ter ondertekening toegezonden arbeidscontract, dat – naar tussen partijen vaststaat – als ingangsdatum 1 oktober 2008 had. De enkele omstandigheid dat dit verzoek “eerst” op 1 juli 2009 is gedaan, kan zonder motivering, die ontbreekt, niet meebrengen dat het pas vanaf die datum kan worden toegewezen, zeker niet nu de op schrift gestelde (concept)overeenkomst die de aanleiding vormde tot het verzoek pas in maart 2009 aan [eiseres] ter ondertekening is toegezonden.”

Ook A-G Spier constateert dat de wet geen steun biedt voor de opvatting van het hof, maar hij merkt op dat de wet zich er ook niet tegen verzet (par. 3.17). Hij concludeert uiteindelijk tot verwerping van de klacht en geeft de doorslag aan de door hem gesignaleerde praktische bezwaren bij de door het middel verdedigde opvatting. Volgens Spier werkt die opvatting namelijk in dat hand dat werknemers

“3.10.2 (…) eindeloos wachten met het verzoeken om een “vaststelling” op de voet van art. 7:610b BW en vervolgens de werkgever “overvallen” met een verzoek om vaststelling van – kort gezegd – de arbeidsuren vanaf een voor zijn “zaak” gunstig tijdstip in het verleden.”

Bovendien opent die opvatting zijns inziens de deur voor willekeur ten aanzien van de ingangsdatum van een urenuitbreiding (par. 3.11.1).

Arbeidsomvang periode voor 1 juli 2009

De Hoge Raad oordeelt anders: een urenuitbreiding gegrond op art. 7:610b BW kan worden toegewezen met ingang van een datum vóór die van de indiening van het betreffende verzoek. Het verwijzingshof zal nu dus nog de vraag moeten beantwoorden welke arbeidsomvang voor de periode van 1 oktober 2008 tot 1 juli 2009 geldt. De Hoge Raad geeft het verwijzingshof daarbij nog de expliciete instructie (rov. 3.6) dat daarbij tot uitgangspunt dienen de door TNT gehanteerde normtijden (de postbezorger krijgt normtijden uitbetaald, ongeacht de vraag hoe lang hij over zijn ronde doet) en dat de uren die de postbezorgster langer werkte daarbij niet meegeteld worden.

De postbezorgster zal overigens in financiële zin niet veel beter worden van een eventuele urenuitbreiding over die periode. De loonvordering die zij over die periode had ingesteld was namelijk door het hof afgewezen en het daartegen gerichte middel (middel 3) is met verkorte motivering (art. 81 RO) verworpen. In cassatie was onbestreden dat haar overuren over die periode al uitbetaald waren op basis van de TNT-normtijden.

Cassatieblog.nl

Share This