Selecteer een pagina

HR 18 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:67 (Palladyne / Upper Brook)

Uitleg van door de VN en de EU tegen Libië getroffen sancties. In dit geval valt mogelijk ook de uitoefening van het stemrecht op aandelen in een beleggingsfonds, waarbij die uitoefening tot doel heeft zittende bestuurders te ontslaan en nieuwe bestuurders te benoemen, onder de reikwijdte van het begrip “bevriezing van tegoeden”.

Achtergrond

Palladyne is een in Amsterdam gevestigde vermogensbeheerder. Zij bestuurde onder meer een stel investeringsfondsen die gevestigd zijn op de Kaaimaneilanden, de Upper Brook Companies, en had daarvoor recht op een managementvergoeding die was gerelateerd aan het vermogen dat in de fondsen was geïnvesteerd. In 2006/7 investeerde een entitieit van de Libische staat (LIA) forse bedragen in die fondsen.

In 2011 hebben de Verenigde Naties en de Europese Unie sancties getroffen tegen de Libische staat en zijn entiteiten. In 2012 richt Palladyne de stichting Palint op. Palint wordt door haar belast met de bewaring van de door Upper Brook aan Palladyne in beheer gegeven vermogens. Palint ging op haar beurt tot bewaring strekkende overeenkomsten aan met (onder meer) Deutsche Bank. Palint verleende Palladyne volmacht om de bedragen die aan Palladyne uit hoofde van de managementvergoeding toekwamen, te laten voldoen uit de bij Deutsche Bank in bewaring gegeven vermogens van Upper Brook.

In 2013 beginnen de Nederlandse en Zwitserse autoriteiten een strafrechtelijk onderzoek naar Palladyne in verband met verdenking van witwassen, oplichting en valsheid in geschrifte. Upper Brook had aangifte gedaan van onttrekking door Palladyne van managementvergoedingen uit de door Palladyne beheerde fondsen.

In 2014 wordt Palladyne bij besluit van LIA als enig aandeelhouder met onmiddellijke ingang ontslagen als bestuurder van Upper Brook. Vervolgens wordt de managementovereenkomst met Palladyne beëindigd en wordt Palint gesommeerd (1) geen handelingen van beheer meer te verrichten, (2) alle relevante financiële instellingen te berichten dat zij niet langer bevoegd is tot het verrichten van beheers- of bewaringshandelingen, (3) opgave te doen van alle vermogensbestanddelen die zij onder haar beheer heeft gehad en van de mutaties daarin, (4) te bevestigen dat zij geen aanspraak maakt op een vergoeding voor beheers- of bewaringshandelingen die ten laste van het vermogen van Upper Brook komt en opgave te doen van eventuele vergoedingen die in het verleden zijn betaald. Palint heeft aan de sommatie geen gevolg gegeven.

Procedures

Vervolgens worden verschillende procedures aanhangig gemaakt. Upper Brook en LIA starten tevergeefs een procedure om het bestuur van Palint te schorsen (onder meer omdat de rechtsgeldigheid van de besluitvorming over het ontslag en de benoeming van de bestuurders van Upper Brook volgens de rechtbank niet boven elke redelijke twijfel verheven is); bij de Engelse rechter wordt geprocedeerd over wie de voorzitter van LIA is (die procedure is geschorst in afwachting van besluitvorming in het Libische parlement).

In 2016 sommeert Upper Brook Palladyne en Palint de uitkering van managementvergoeding aan Palladyne te staken  en bepaalde bescheiden af te geven. Die laatste sommatie is inzet van het kort geding waarin de Hoge Raad op 18 januari 2019 arrest wees. Upper Brook vorderde voorzieningen die ertoe strekken dat Palladyne informatie verschaft over de wijze waarop het vermogen van Upper Brook wordt beheerd en bewaard en die ertoe leiden dat geen verdere betalingen uit het vermogen worden verricht. Hangende de procedure heeft Palladyne op de Kaaimaneilanden een procedure aanhangig gemaakt waarin zij een verklaring voor recht vordert dat de bepaalde bestuurders van Upper Brook niet rechtsgeldig zijn benoemd en dat Palladyne niet als bestuurder is ontslagen.

In het Nederlandse kort geding, heeft het hof Palladyne verboden nog betaling uit het fonds van Upper Brook te doen of te accorderen voor zover die niet strekt tot vergoeding van daadwerkelijk te maken kosten voor de bewaring van het fonds. De voorziening geldt totdat de bevoegde bodemrechter bindend heeft beslist dat Palladyne nog steeds bestuurder is. Palladyne moet ook (een deel van) de gevraagde bescheiden aan Upper Brook verstrekken.

Cassatie

In cassatie staat de uitleg van de door de VN ingestelde sancties centraal. Stonden die eraan in de weg dat LIA het bestuur van Upper Brook verving? Het hof meende van niet; Palladyne voert daartegen aan dat de sancties zo moeten worden uitgelegd dat zij ertoe dienen te verhinderen dat gebruik wordt gemaakt van het stemrecht op aandelen in een dergelijk fonds. Een aandeelhouder van een bevroren beleggingsfonds kan daarom geen nieuwe bestuurders benoemen.

De Hoge Raad citeert eerst de relevante delen uit de resoluties van de VN Veiligheidsraad waarmee de sancties zijn ingesteld (rov.3.4.1 en 3.4.2). Kort gezegd, gaat het om een asset freeze door alle lidstaten van assets die toebehoren aan, onder meer, Mummar Kadhafi en zijn kinderen, om deze veilig te stellen voor het Libische volk. Deze assets mogen niet beschikbaar worden gemaakt aan, of ten bate van, de Libische autoriteiten of personen of entiteiten die namens hen optreden. Blijkens een annex bij de resolutie, valt ook de LIA daaronder (“Under control of Muammar Qadhafi and his family, and potential source of funding for his regime”). Krachtens een aantal door de Hoge Raad geciteerde EU-verordeningen geldt hetzelfde (rov. 3.4.3-3.4.5). De Hoge Raad wijst ook nog op een resolutie van de Veiligheidsraad in 2015, waarin de VN de Government of National Accord (GNA) erkent als de enige legitieme staatsmacht in Libië, de LIA oproept de legitimiteit van de GNA te erkennen en de lidstaten oproept hun steun te staken aan parallelle instituties die geen partij zijn bij het Libische politieke akkoord.

De Hoge Raad vat de inzet van dit kort geding dan als volgt samen:

” 3.5.1 De vraag of Palladyne rechtsgeldig is ontslagen en of [betrokkene 6] en [betrokkene 7] rechtsgeldig zijn benoemd tot bestuurders van Upper Brook moet worden beantwoord in de bodemprocedure voor de rechter van de Kaaimaneilanden. In dit kort geding draait het om de vraag of aannemelijk is dat dit ontslag en die benoeming zullen standhouden in die bodemprocedure.

(…)

3.5.2 Het onderdeel stelt in wezen de vraag aan de orde of aannemelijk is dat het ontslag van Palladyne als bestuurder van Upper Brook en de benoeming van [betrokkene 6] en  [betrokkene 7] tot bestuurders van Upper Brook rechtsgeldig wordt beoordeeld.”

Gelet op de tekst van de betreffende VN-resoluties, acht de Hoge Raad het aannemelijk dat de aandelen in Upper Brook binnen de reikwijdte van die resoluties vallen (rov. 3.6.1). Daarmee rijst de vraag of het aannemelijk is dat het gebruikmaken van het aan die aandelen verbonden stemrecht, met als gevolg het ontslag van de zittende bestuurders en de benoeming van nieuwe bestuurders, onder de bevriezing van de tegoeden valt in de zin van die resoluties. Daarbij is volgens de Hoge Raad mede van belang dat uit notulen van een vergadering van LIA blijkt dat is voorgesteld nieuwe bestuurders te installeren om tot liquidatie van de beleggingsportefeuille te komen (rov. 3.6.2). Uit (de structuur van) de VN-resoluties en de EU-verordening leidt de Hoge Raad af dat een ruime uitleg van het begrip “bevriezing van tegoeden”  in de rede ligt (rov. 3.6.3). Dat leidt tot de volgende conclusie:

“3.6.3 (…) Uit het voorgaande volgt dat mogelijk ook de uitoefening van het stemrecht op aandelen in een beleggingsfonds, waarbij die uitoefening tot doel heeft zittende bestuurders te ontslaan en nieuwe bestuurders te benoemen, onder de reikwijdte van het begrip “bevriezing van tegoeden” valt. Daarbij kan van belang zijn dat het stemrecht op aandelen in dit geval is uitgeoefend om zittende bestuurders te ontslaan en nieuwe bestuurders te benoemen met als doel de nodige besluiten te nemen om tot liquidatie van de beleggingsportefeuille te komen.”

Uit dat alles volgt dat twijfel bestaat over de vraag wie de rechtsgeldig benoemde bestuurders van Upper Brook zijn. Het hof kon daarom de voorziening toewijzen dat Palladyne in afwachting van de beslissing van de bodemrechter geen gelden aan het fonds mocht onttrekken, behalve voor zover noodzakelijk voor de bewaring van het fonds,  maar had moeten afzien van de voorziening dat Palladyne aan Upper Brook inzage in de gevorderde documenten moest geven. Dat is ook in lijn met de VN-resoluties:

“3.6.4 (…) Het voorgaande strookt met Resolutie 2259 (2015), waaruit blijkt dat de VN Veiligheidsraad de GNA erkent als enige legitieme staatsmacht van Libië, de LIA oproept de legitimiteit van de GNA te erkennen en lidstaten oproept hun steun te staken aan parallelle instituties die geen partij zijn bij het Libische politieke akkoord (…).”

De Hoge Raad doet de zaak zelf af door het arrest slechts te vernietigen voor zover daarin aan Upper Brook inzage was verleend. Daarbij merkt de Hoge Raad tot slot nog op:

“3.8.2 In verband met het voorgaande wordt nog opgemerkt dat Upper Brook in beginsel recht heeft op specificaties en bewijsstukken van de hoogte van de werkelijk te maken kosten ter bewaring van het fonds en de verschuldigdheid daarvan, alsmede op verstrekking van afschriften van alle overeenkomsten die met het oog op die bewaring met derden zijn gesloten, maar dat deze specificaties en bewijsstukken en deze overeenkomsten pas verstrekt behoeven te worden zodra rechtens vaststaat wie de bestuurders van Upper Brook zijn.”

Cassatieblog.nl

Share This