Selecteer een pagina

HR 18 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3630

Art. 127a Rv geeft niet de mogelijkheid ontslag van instantie te verlenen in het geval de rechter een begin heeft gemaakt met de inhoudelijke behandeling van de zaak nadat de betalingstermijn is verstreken zonder dat het griffierecht is voldaan.

Niet tijdige betaling griffierecht (art. 127 a Rv)

In gevallen waarin eiser in een procedure het griffierecht nog niet heeft voldaan houdt de rechter op grond van art. 127a lid 1 Rv de zaak aan zolang de daartoe gestelde termijn in art. 3 lid 3 Wgbz nog loopt. Deze termijn bedraagt vier weken na het uitroepen van de zaak of de eerste roldatum. Als het griffierecht niet binnen deze periode is betaald, ontslaat de rechter de gedaagde van de instantie, met veroordeling van eiser in de kosten (art. 127a lid 2 Rv). Voordat de rechter hiertoe overgaat, wordt eiser in de gelegenheid gesteld om zich over het niet tijdig voldoen van het griffierecht uit te laten. Als de rechter meent dat het toepassen van het eerste en twee lid van art. 127a tot een onbillijkheid van overwegende aard zal leiden, kan hij deze bepalingen gedeeltelijk of volledig buiten toepassing laten (art. 127a lid 3 Rv).

Tegen beslissingen van de rechter tot ontslag van instantie of het (gedeeltelijk) buiten toepassing laten van het eerste of tweede lid staat geen hogere voorziening open (rechtsmiddelenverbod). Een cassatieberoep is desondanks ontvankelijk als een beroep wordt gedaan op een van de doorbrekingsgronden. Er dient dan te worden aangevoerd dat de rechter buiten het toepassingsgebied van art. 127a lid 2 of 3 is getreden, het tweede of derde lid ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten, dan wel bij de behandeling van de zaak een zodanig fundamenteel rechtsbeginsel heeft veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken (vergelijk HR 9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU7430).

De casus

In de zaak die leidde tot het hier te bespreken arrest deden eisers tot cassatie een beroep op elk van de drie hiervoor genoemde doorbrekingsgronden. In hoger beroep was het griffierecht te laat voldaan, waarna de comparitie gewoon doorgang vond en de zaak naar de rol werd verwezen voor het nemen van een memorie van grieven. Pas op laatstgenoemde roldatum – ruim een maand na de inhoudelijke behandeling ter comparitie – werd ter kennis van het hof gebracht dat het griffierecht niet tijdig was betaald. Het hof gaf vervolgens appellanten gelegenheid tot het nemen van een akte om zich uit te laten over de toepasselijkheid van art. 127a lid 3 Rv. Zij betoogden, kort gezegd, dat het hof bij hen de stellige indruk en het vertrouwen had gewekt dat zij ondanks de te late betaling ontvankelijk waren en een memorie van grieven konden nemen.

Het hof oordeelt echter dat enkel omstandigheden zijn aangevoerd die in de risicosfeer van appellanten liggen en overweegt daarbij onder meer:

“2.4 (…) Dat de comparitie na aanbrengen ondanks de te late betaling doorgang heeft gevonden, is weliswaar achteraf gezien spijtig, maar leidt niet tot een ander oordeel. Immers, de betaling is, zo wordt ook door appellanten erkend, door administratieve omstandigheden op het kantoor van hun advocaat niet tijdig gedaan en het al dan niet doorgaan van de comparitie na aanbrengen heeft daarop geen invloed gehad.”

Het hof verleent vervolgens ontslag van instantie.

Hoge Raad: hof treedt buiten toepassingsgebied art. 127a lid 2 Rv

De Hoge Raad overweegt dat art. 127a Rv ertoe dient om direct bij aanvang van een procedure door de rechter vast te laten stellen of eiser/appellant het griffierecht tijdig heeft voldaan, of – indien dit niet zo is – hij een geslaagd beroep op de hardheidsclausule heeft gedaan danwel ontslag van instantie moet worden verleend. Hiermee moet worden voorkomen dat nodeloze proceshandelingen worden verricht. De rechter dient de zaak daarom aan te houden zolang het griffierecht niet is voldaan, totdat de betalingstermijn voor het voldoen van het griffierecht verlopen is. Er kan binnen de betalingstermijn met de behandeling van de zaak worden begonnen indien toepassing van het eerste lid gelet op de belangen van een of meer partijen tot een onbillijkheid van overwegende aard zou leiden. Na het verstrijken van de betalingstermijn is inhoudelijke behandeling van de zaak echter enkel mogelijk indien een beroep op de hardheidsclausule wordt gehonoreerd. De Hoge Raad vervolgt:

“3.6.1 (…) Art. 127a Rv geeft niet de mogelijkheid het tweede lid nog toe te passen in het geval dat de rechter een begin heeft gemaakt met de inhoudelijke behandeling van de zaak nadat de betalingstermijn is verstreken zonder dat het griffierecht is voldaan.

Door dit laatste toch te doen is het hof dus buiten het toepassingsgebied van art. 127a lid 2 Rv getreden.”

De Hoge Raad volgt met deze overweging de conclusie van A-G Wesseling-van Gent, die daarin onder meer het volgende opmerkte:

“2.13 (…) Met zijn oordeel dat achteraf spijtig is dat de comparitie doorgang heeft gevonden ondanks de te late betaling van het griffierecht, maar dat deze omstandigheid in de risicosfeer van [eiser] c.s. ligt (zie de tweede volzin van rov. 2.4) dan wel dat daaraan niet het vertrouwen kan worden ontleend dat de zaak ontvankelijk was, heeft het hof m.i. de goede procesorde miskend dan wel zijn oordeel onvoldoende begrijpelijk gemotiveerd. Daarbij maakt het m.i. niet uit dat het een zogenaamde comparitie na aanbrengen betrof. Het hof heeft bij het procesverloop met zoveel woorden opgenomen dat deze niet tot een minnelijke regeling heeft geleid waaruit blijkt dat de zaak inhoudelijk is behandeld.

2.14 Het voorgaande betekent dat het hof art. 127a Rv heeft toegepast tijdens een lopende procedure waarin de zaak al is behandeld en derhalve op een moment dat het het artikel niet meer kon toepassen. Het hof is daarmee buiten het toepassingsgebied van de desbetreffende rechtsregel getreden (…)”

Het oordeel van de Hoge Raad is duidelijk: op grond van art. 127a Rv kan geen ontslag van instantie worden verleend wegens te late betaling van griffierecht als de rechter al een aanvang heeft gemaakt met de inhoudelijke behandeling van de zaak nadat de betalingstermijn is verstreken zonder dat het griffierecht is voldaan. Het hof heeft aldus ten onrechte ontslag van instantie verleend. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het gerechtshof Amsterdam en verwijst het geding naar het gerechtshof Den Haag ter verdere behandeling en beslissing.

Cassatieblog.nl

Share This