Selecteer een pagina

HR 9 september 2011, LJN ECLI:NL:HR:2011:BQ2306

De Hoge Raad bevestigt de regel dat een tussentijds beroep tegen een tussenvonniscomponent van een uitspraak slechts ontvankelijk is als ook klachten worden gericht tegen de eindvonniscomponent van de uitspraak. Maar hij lijkt ook een nieuwe regel te formuleren voor het geval waarin de eindvonniscomponent en de tussenvonniscomponent betrekking hebben op verschillende procedures.

De hoofdregel is dat tegen tussenuitspraken niet tussentijds hoger beroep of cassatieberoep kan worden ingesteld, tenzij de rechter die de uitspraak heeft gewezen, daarvoor toestemming heeft gegeven (art. 358 lid 4, 401a lid 2 Rv). Bevat een uitspraak nu zowel een eind- als een tussenvonniscomponent (bijvoorbeeld: de ene vordering wordt toegewezen, de beslissing op de andere wordt aangehouden) – een zogenoemde deeluitspraak – dan kan in het hoger beroep tegen de eindvonniscomponent ook geklaagd worden over de tussenvonniscomponent. Dat is wel zo doelmatig, vindt de Hoge Raad, en zo worden tegenstrijdige beslissingen door het “uit elkaar trekken” van de vorderingen voorkomen. Maar alleen tegen de tussenvonniscomponent van een deeluitspraak klagen, dat mag niet. Dan stel je feitelijk immers alleen tussentijds beroep in tegen een tussenuitspraak.

Nu deze zaak. Een vrouw voert twee procedures tegen haar ex-partner: een echtscheidingsprocedure waarin ook vaststelling van alimentatie wordt gevraagd, en een verdelingsprocedure. De procedures worden samen behandeld door de rechtbank en er wordt op beslist in één beschikking. In de echtscheidingsprocedure wordt de echtscheiding uitgesproken en wordt een bedrag aan alimentatie vastgesteld. Dat is dus een eindbeschikking. In de verdelingsprocedure wordt overwogen (in de overwegingen) dat de waarde van aandelen van de man niet in de verrekening moet worden betrokken en wordt (in het dictum) elke beslissing aangehouden. Dat is dus een tussenbeschikking. De rechtbank geeft de vrouw expliciet toestemming tussentijds van die tussenbeschikking in hoger beroep te komen.

Bij het hof richt de vrouw grieven zowel tegen de alimentatievaststelling als tegen de overweging over de aandelen in de verdelingsbeschikking. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank op beide punten. Voor de beschikking in hoger beroep geldt dan dus ook dat deze deels een einduitspraak is (echtscheidingsprocedure), deels een tussenuitspraak (verdelingsprocedure).

Vervolgens gaat de vrouw in cassatie, maar zij richt alleen middelen tegen de overwegingen in de verdelingsprocedure. De Hoge Raad verklaart haar daarom niet-ontvankelijk. Dat lag voor de hand: de klachten waren immers alleen gericht tegen een tussenuitspraakcomponent van de beschikking van het hof. Dat de vrouw van de rechtbank expliciet verlof had gekregen om tussentijds van de uitspraak in de verdelingszaak in appel te gaan, kan haar in cassatie ook niet baten, want het verlof van de rechtbank geldt niet ook voor een tussentijds cassatieberoep:

“Omdat het hof niet anders heeft bepaald, en de door de rechtbank gegeven toestemming tot tussentijds appel niet tevens toestemming tot tussentijds cassatieberoep inhoudt […] moet de vrouw niet-ontvankelijk worden verklaard in het door haar ingestelde beroep.”

Tot zover niets nieuws. Maar dan overweegt de Hoge Raad:

“Dit zou anders zijn indien in het cassatierekest tevens klachten waren gericht tegen de bekrachtiging door het hof van de door de rechtbank gegeven deelbeschikking in de echtscheidingsprocedure […] ([…](impliciet) HR 23 januari 2004, LJN AL7051 […]), maar het cassatierekest houdt zodanige klachten niet in.”

Dat is opmerkelijk. De Hoge Raad is zijn beschikking begonnen door te overwegen dat er tussen de man en vrouw twee afzonderlijke procedures aanhangig zijn. Uit de conclusie van de plaatsvervangend procureur-generaal blijkt ook dat de beschikking van de rechtbank is gegeven onder twee zaak-/rekestnummers. Formeel zijn het twee verschillende zaken en dus ook twee verschillende beschikkingen (ook al zijn ze opgenomen in één document). In beginsel kan een ontvankelijk beroep tegen de einduitspraak in de echtscheidingszaak dan niet een tussentijds beroep tegen de tussenuitspraak in de verdelingszaak “meetrekken”, zou ik zeggen. Daarvoor zou toestemming van het hof nodig geweest zijn. Misschien had de rechtbank om dezelfde reden expliciet verlof voor tussentijds hoger beroep tegen het gedeelte over de verdeling verleend.

Denkt de Hoge Raad daar nu anders over en wat bedoelt hij met de verwijzing naar HR 23 januari 2004 (Ponteecen/Stratex)? In die zaak werd beroep ingesteld tegen een einduitspraak in de ene procedure en tegen een tussenuitspraak in de andere, en toen werd dat laatste beroep niet-ontvankelijk verklaard. Nu ging het in Ponteecen/Stratex om procedures tegen verschillende procespartijen, zodat “de wenselijkheid tegenstrijdige beslissingen te voorkomen […] minder klemmend” was. In deze zaak zijn het dezelfde partijen.

Er dringen zich twee mogelijke verklaringen op. De eerste is dat het systeem van tussentijds beroep verder is verfijnd en dat de Hoge Raad vindt dat bij meerdere procedures tussen dezelfde procespartijen waarop in één beschikking (één fysiek document) is beslist, een ontvankelijk beroep tegen de einduitspraak in de ene procedure een in beginsel niet-ontvankelijk beroep tegen de tussenbeschikking in de andere procedure kan “meetrekken”. De tweede – en die lijkt mij waarschijnlijker – is dat deze regel alleen geldt voor scheidingszaken. Daarin kan als nevenvoorziening om verdeling worden gevraagd (art. 827 lid 1 aanhef en onder b Rv). Misschien meent dat de Hoge Raad dat de verschillende voorzieningen vanwege die samenhang als één zaak moeten worden behandeld, ook al zijn ze afzonderlijk ingesteld of hebben ze verschillende rekestnummers gekregen.

Cassatieblog.nl

Share This