Selecteer een pagina

HR 13 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1211

Als slechts één van twee partijen hoger beroep heeft ingesteld tegen een beslissing van de rechtbank, mag het hof niet een beslissing nemen die ongunstiger is voor de appellant. Dat is niet anders wanneer de rechtbank heeft beslist dat de waarde van een aantal ondernemingen moet worden verdeeld, en in appel blijkt dat het niet mogelijk is om die waarde vast te stellen. Het hof mocht niet een andere verdeling kiezen waarbij de waarde niet hoefde te worden verrekend (en dus ook niet hoefde te worden vastgesteld), omdat niet was uitgesloten dat de nieuwe verdeling een verslechtering betekende voor appellant ten opzichte van de uitspraak van de rechtbank.

Achtergrond

Dit geschil gaat over de verdeling van ondernemingen die tot een huwelijksgemeenschap behoren. De man en de vrouw waren in 2002 gehuwd. De vrouw exploiteert met haar zus een aantal ondernemingen, ondergebracht in verschillende vennootschappen. De aandelen van die vennootschappen worden door de man en de vrouw ieder voor 50% gehouden. De man heeft daarnaast een onderneming in de vorm van een eenmanszaak.

In 2015 werd door de rechtbank de echtscheiding uitgesproken. De rechtbank heeft in haar eindbeschikking de ondernemingen van de vrouw aan de vrouw toebedeeld, onder de verplichting tot verrekening met de man van de helft van de waarde van die onderneming. De waarde van (de activa van) de onderneming van de man moet tussen partijen worden verdeeld.

De man heeft tegen deze beschikking hoger beroep ingesteld. De vrouw heeft uitsluitend incidenteel appel ingesteld op een punt dat in cassatie niet meer van belang is. Het hof heeft in appel beslist dat de aandelen in de ondernemingen van de vrouw aan de vrouw worden toebedeeld; de activa die tot de onderneming van de man behoren worden aan de man toebedeeld. De waarden van de ondernemingen worden niet verrekend. Het hof besloot daartoe omdat de rechtbank een deskundige de waarde van de ondernemingen wilde laten bepalen, maar de man had aangegeven zijn deel van het voorschot voor die deskundige niet te kunnen voldoen. Partijen hadden daarom aangegeven geen deskundigenbenoeming te wensen. Voor de door het hof gekozen verdeling is een waardebepaling (en deskundigenbenoeming) niet nodig.

Cassatie

In cassatie klaagt de man dat het hof het verbod van reformatio in peius heeft geschonden. Volgens hem heeft het hof namelijk in het door de man ingestelde hoger beroep een voor de man ongunstigere beslissing genomen dan de beslissing in eerste aanleg. Volgens de stellingen van de man was de waarde van de ondernemingen van de vrouw €86.000,–, terwijl zijn eigen onderneming gestaakt was en geen waarde had. De vrouw had overigens gesteld dat de waarde van de onderneming van de man juist hoger was dan de waarde van haar ondernemingen.

Tegen die achtergrond heeft het hof mogelijk het verbod op reformatio in peius geschonden door de ondernemingen van de vrouw in appel zónder verrekening aan de vrouw toe te bedelen: omdat de waarde van de ondernemingen niet kon worden vastgesteld, is niet uit te sluiten dat de wijziging een verslechtering voor de man betekende. Als het hof ervan uitging dat die beslissing geen verslechtering voor de man betekende, is de beslissing volgens de Hoge Raad onvoldoende gemotiveerd. De omstandigheid dat de waarde van de ondernemingen niet kon worden vastgesteld had het hof ertoe kunnen brengen om de grief van de man te verwerpen. Het hof kon echter niet besluiten deze verdeling in de plaats stellen van die van de rechtbank.

Cassatieblog.nl

Share This