Selecteer een pagina

HR 22 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:723

Vernietiging van het oordeel dat de vrouw voor de helft draagplichtig is voor door de man gemaakte advocaatkosten. Mede gelet op het feit dat proceskosten in procedures van familierechtelijke aard plegen te worden gecompenseerd, heeft het hof zijn oordeel dat geen termen aanwezig zijn om op grond van beginselen van redelijkheid en billijkheid af te wijken van de hoofdregel van art. 1:100 BW inzake gemeenschapsschulden onvoldoende gemotiveerd. 

Art. 1:100 BW regelt de verdeling van een ontbonden gemeenschap. Uitgangspunt hierbij is verdeling bij helfte, waarbij elk van de echtgenoten recht heeft op een gelijk aandeel. Bij huwelijkse voorwaarden of bij een echtscheidingsconvenant kan anders worden overeengekomen. Ook kan in uitzonderingsgevallen op grond van de redelijkheid en billijkheid van de hoofdregel worden afgeweken (zie hierover bijv. de arresten besproken in CB 2013-157 en CB 2012-72).

In de hier te bespreken zaak waren een man en een vrouw een geregistreerd partnerschap aangegaan. In 2011 heeft de man de rechtbank verzocht het partnerschap te ontbinden. Dit verzoek is toegewezen en het partnerschap is in 2013 ontbonden door inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand. In 2011 heeft de man een overeenkomst van geldlening met zijn vader gesloten om zijn advocaatkosten te kunnen voldoen. De man heeft de rechtbank verzocht om deze schuld aan hem toe te delen en te bepalen dat de vrouw de helft van deze schuld aan hem dient te voldoen. De rechtbank heeft deze vordering toegewezen en het hof heeft dit oordeel in stand gelaten. Het hof overwoog dat de lening is aangegaan vóór de peildatum (de datum waarop de gemeenschap is ontbonden) en dat partijen daarom op grond van de hoofdregel van art. 1:100 BW voor deze gemeenschappelijke schuld in beginsel ieder voor de helft draagplichtig zijn.

In cassatie klaagt de vrouw onder meer dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat zij voor de helft draagplichtig is voor de schuld van de man met betrekking tot de door hem gemaakte advocaatkosten. Zij voert daartoe onder meer aan dat zowel de rechtbank als het hof in deze procedure en in eerdere procedures tussen partijen de proceskosten hebben gecompenseerd (zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt). Als gevolg van het oordeel van het hof moet de vrouw, via de verdeling van de schuld van de door de man gemaakte advocaatkosten, alsnog voor de helft bijdragen aan de advocaatkosten van de man. De vrouw voegt daaraan nog toe dat bij een beslissing zoals die door het hof is genomen ook nog een rol zou kunnen spelen wat de draagkracht van partijen is en of over het aangaan van de lening voorafgaand overleg is gevoerd. Naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid dient elk der partijen de eigen kosten van rechtsbijstand te dragen, aldus de vrouw.

De Hoge Raad schetst eerst het juridisch kader:

“3.4.2 Ingevolge art. 1:80b BW in verbinding met art. 1:100 BW hebben geregistreerde partners in beginsel een gelijk aandeel in de ontbonden gemeenschap, zodat die gemeenschap bij helfte dient te worden verdeeld. Afgezien van de in de wet genoemde gevallen, is een afwijking van deze regel niet geheel uitgesloten. Zij kan evenwel slechts worden aangenomen in zeer uitzonderlijke omstandigheden, die meebrengen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat de ene partner zich jegens de andere beroept op verdeling bij helfte van de ontbonden gemeenschap (vgl. HR 22 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1393).”

Vervolgens overweegt de Hoge Raad dat het hof zijn beslissing heeft gebaseerd op het oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om op grond van beginselen van redelijkheid en billijkheid van de hoofdregel af te wijken. Het hof had daarbij enkel aandacht besteed aan de omstandigheden dat de man over de hoogte van de declaraties duidelijkheid had verschaft en dat de declaraties rechtstreeks door de vader van de man aan de advocaat waren voldaan. Nu het in de rechtspraak gebruikelijk is om in procedures van familierechtelijke aard de proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt, en gelet op het betoog van de vrouw in cassatie, is het oordeel van het hof evenwel onvoldoende gemotiveerd ,aldus de Hoge Raad.

De Hoge Raad vernietigt de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en verwijst het geding naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing.

Cassatieblog.nl

Share This