Selecteer een pagina

HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1186

De bruiklener dient de geleende zaak bij het einde van de bruikleen in beginsel terug te geven in de staat waarin hij deze zaak ontvangen heeft. Is hij daartoe niet in staat, maar heeft hij wel de zorg van een ‘goed huisvader’ in acht genomen, dan is sprake van een niet-toerekenbare tekortkoming. De bruiklener is dan niet aansprakelijk voor slijtage, beschadiging of verlies van de zaak. In tegenstelling tot wat in cassatie wordt betoogd, brengt de plicht om als een ‘goed huisvader’ te handelen niet met zich mee dat ter voorkoming van diefstal alles wordt gedaan wat menselijkerwijs mogelijk is. Voor deze opvatting kan geen steun worden gevonden in het recht.

Diefstal aanhangwagen

In verband met een verhuizing had de eiser in de onderliggende zaak een aanhangwagen van zijn oom in bruikleen genomen. Deze aanhangwagen heeft eiser gedurende korte tijd, voorzien van een slot, op een openbaar parkeerterrein geparkeerd. Na terugkomst op het parkeerterrein bleek de aanhangwagen vervolgens gestolen te zijn. De eiser heeft daarop de eigenaar van de aanhangwagen, zijn oom, schadeloos gesteld en zijn aansprakelijkheidsverzekeraar verzocht om hem de gemaakte kosten op grond van zijn verzekering te vergoeden. Deze claim is door de verzekeraar afgewezen. De verzekeringsovereenkomst bepaalt namelijk dat de verzekeraar slechts tot vergoeding over dient te gaan, wanneer de eiser naar geldende juridische normen aansprakelijk is tegenover de eigenaar van de aanhangwagen. Volgens de verzekeraar was daarvan in het onderliggende geval geen sprake.

Eerder stelde het hof de verzekeraar al in het gelijk. Naar het oordeel van het hof zou de eiser in het onderliggende geval als een ‘goed huisvader’ gehandeld hebben, omdat met de keuze voor een bovengronds en niet-afgelegen parkeerterrein geen onverantwoord groot risico zou zijn genomen. Bovendien zou de eiser, door een slot te gebruiken en de aanhangwagen niet onnodig lang te laten staan, alle maatregelen hebben getroffen die redelijkerwijs van hem konden worden verlangd om diefstal te voorkomen.

In cassatie

Bij de Hoge Raad klaagt de eiser dat het hof met bovengenoemd oordeel een onjuiste maatstaf heeft aangelegd. In tegenstelling tot wat werd geoordeeld door het hof, zou een bruiklener namelijk niet alles moeten doen wat redelijkerwijs, maar menselijkerwijs mogelijk is om verlies of beschadiging van de in bruikleen ontvangen zaak te voorkomen. Onvoldoende zou daarom zijn om slechts vast te stellen (i) dat de bruiklener niet een onverantwoord groot risico genomen heeft of (ii) dat niet gezegd kan worden dat er sprake is geweest van onzorgvuldig, nalatig of roekeloos handelen van de bruiklener.

De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep. Ter onderbouwing van dat oordeel wordt eerst in herinnering geroepen dat wanneer een bruiklener niet in staat is een geleende zaak terug te geven, maar hij ten aanzien van het geleende wel de zorg van ‘een goed huisvader’ in acht heeft genomen, er sprake is van een niet-toerekenbare tekortkoming. In dergelijke gevallen is de eiser niet aansprakelijk voor slijtage, beschadiging of verlies:

“3.3.2 Op degene die een zaak in bruikleen heeft ontvangen, rusten – behoudens voor zover uit de overeenkomst anders voortvloeit – twee primaire verplichtingen: hij dient de zaak bij het einde van de bruikleen aan de uitlener terug te geven (art. 7A:1777 BW) en hij moet tot op dat moment ‘als een goed huisvader’ voor de bewaring en het behoud van de zaak zorgen (art. 7A:1781 lid 1 BW). Voorts gelden de in deze zaak niet aan de orde zijnde voorschriften dat de bruiklener van de zaak geen ander gebruik mag maken dan de aard van de zaak meebrengt of uit de overeenkomst voortvloeit (art. 7A:1781 lid 2 BW) en dat hij niet aansprakelijk is voor waardevermindering van de zaak als gevolg van het overeengekomen gebruik (art. 7A:1784 BW).

Uit dit samenstel van bepalingen volgt dat de bruiklener de zaak bij het einde van de bruikleen in beginsel dient terug te geven in de staat waarin hij deze ontvangen heeft. Is hij daartoe niet in staat, maar heeft hij wel de zorg van een goed huisvader in acht genomen, dan is sprake van een niet-toerekenbare tekortkoming en is hij dus niet aansprakelijk voor slijtage, beschadiging of verlies van de zaak.”

Vervolgens merkt de Hoge Raad op dat uit deze wettelijke regeling geenszins volgt dat ten aanzien van bruikleen hogere zorgvuldigheidsnormen zouden moeten gelden dan de eisen die worden gesteld in bijvoorbeeld art. 6:27 BW (de plicht om te handelen als een zorgvuldig schuldenaar). Voor het idee dat een bruiklener ter voorkoming van verlies van de geleende zaak alles moet doen wat menselijkerwijs mogelijk is, kan aldus geen steun worden gevonden in het recht. De omvang van de plicht om ‘als een goed huisvader’ te handelen zal steeds af dienen te hangen van de omstandigheden van het geval. Daarbij kan onder meer rekening worden gehouden met de inhoud van de (bruikleen)overeenkomst, het bij de overeenkomst beoogde gebruik van de zaak, de aard van de geleende zaak, de tussen partijen bestaande (rechts)betrekkingen en de redelijkheid en billijkheid:

“3.3.3 Uit de wettelijke regeling van bruikleen volgt niet dat aan de verplichting om voor het behoud van de zaak ‘als een goed huisvader’ te zorgen, hogere eisen moeten worden gesteld dan de eisen die worden gesteld in bijvoorbeeld art. 6:27 BW (zorgvuldig schuldenaar).

Wat de zorgplicht van ‘een goed huisvader’ inhoudt, hangt af van de omstandigheden van het geval, zoals de inhoud van de overeenkomst, waaronder begrepen het bij de overeenkomst beoogde gebruik van de zaak, de aard van het geleende en eventueel naast de bruikleen tussen partijen bestaande (rechts)betrekkingen, alsmede van de redelijkheid en billijkheid.

3.3.4 Het vorenstaande brengt mee dat de in het onderdeel bepleite opvatting omtrent de zwaarte van de zorgplicht van de bruiklener geen steun vindt in het recht, zodat het onderdeel faalt. […]”

Cassatieblog.nl

Share This