ECLI:NL:HR:202:1012 en ECLI:NL:HR:2020:1017

In de eerste twee uitspraken onder de per 1 januari 2020 in werking getreden Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), een van de opvolgers van de Wet Bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz), beslist de Hoge Raad dat tegen de verlening van een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel cassatieberoep openstaat. De Hoge Raad oordeelt dat sprake is van een omissie van de wetgever, waar deze uitsluitend in het kader van de zorgmachtiging heeft bepaald dat de regels van de verzoekschriftprocedure in Rv aanvullend van overeenkomstige toepassing zijn. Tegen de voorganger van de machtiging voortzetting crisismaatregel onder de Wet Bopz, de machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling, stond geen gewoon rechtsmiddel open (art. 29 lid 5). In art. 7:8 lid 5 Wvggz is slechts bepaald dat tegen de beslissing van de rechter tot voortzetting van de crisismaatregel geen hoger beroep openstaat.

 

In de zaak 1012 had de psychiater van de crisisdienst die in het weekeinde bij verzoekster in cassatie was geroepen aanvankelijk medicatie verstrekt, en had hij, enkele uren later, toen de medicatie onvoldoende bleek te werken, een medische verklaring opgesteld ten behoeve van gedwongen opneming. Volgens de Hoge Raad is dat in strijd met art. 5:7 Wvggz waarin aan de psychiater onder meer als voorwaarde is gesteld dat hij minimaal een jaar geen zorg aan een betrokkene heeft verleend. Dat leidt tot vernietiging van de beschikking.

 

In de zaak 1017 overweegt de Hoge Raad dat bij de beoordeling van de vraag of een maatregel krachtens de Wvggz moet worden getroffen en welke vormen van verplichte zorg mogen worden verleend, steeds dient te worden uitgegaan van de actuele situatie ten tijde van de te nemen beslissing (beoordeling ex nunc). Hoewel de wet op dit moment niet uitdrukkelijk voorziet in de mogelijkheid om in de machtiging voortzetting crisismaatregel andere vormen van verplichte zorg op te nemen dan vermeld in de crisismaatregel moet daarom volgens de Hoge Raad worden aangenomen dat de wetgever deze mogelijkheid niet heeft willen uitsluiten. Dat strookt ook met een inmiddels aanhangig wetsvoorstel. De rechtbank had hierover weliswaar anders geoordeeld, maar inhoudelijk was van nieuwe beperkingen in vergelijking tot de onder de Wet Bopz gegeven last tot inbewaringstelling volgens de Hoge Raad geen sprake, zodat het cassatieberoep wordt verworpen.

Cassatieblog.nl

Share This