HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:144

Voor bekrachtiging van een onbevoegd, in naam van een ander, verrichte rechtshandeling (art. 3:69 BW) is vereist dat de bekrachtigingsverklaring tot de wederpartij is gericht en die wederpartij heeft bereikt.

Partijen hebben in maart 2007 een koopovereenkomst ondertekend. Daarin is de vennootschap Frère Vastgoedprojecten B.V. (hierna: Frère) als koper van een bedrijfspand aangeduid, en eiseres tot cassatie als verkoper. De koopovereenkomst was namens Frère ondertekend door verweerders in cassatie. Toen levering van het pand uitbleef, ontdekte eiseres dat zij met een (destijds) niet bestaande vennootschap had gecontracteerd: Frère werd pas in november 2007 door verweerders opgericht. Ten tijde van de contractssluiting bestond Frère dus nog niet en was zij evenmin in oprichting (zodat de bekrachtigingsregeling van art. 2:203 BW toepassing miste).

In dit geding stelt eiseres verweerders aansprakelijk wegens onbevoegde vertegenwoordiging, op de voet van art. 3:70 BW (instaan voor de volmacht) respectievelijk uit onrechtmatige daad.

Het hof wees de vordering af onder verwijzing naar de oprichtingsakte van Frère, waarin stond dat alle door de oprichters namens de in oprichting zijnde vennootschap verrichte rechtshandelingen door de vennootschap werden bekrachtigd. Daarmee verviel volgens het hof een eventuele aansprakelijkheid van verweerders wegens onbevoegde vertegenwoordiging.

Die vlieger gaat niet op, zo oordeelt de Hoge Raad in navolging van A-G Timmerman. Bekrachtiging in de zin van art. 3:69 BW is een eenzijdige gerichte rechtshandeling, waarop de ontvangsttheorie van toepassing is (art. 3:37 lid 3 BW; zie de conclusie, sub 3.3). De enkele ‘ongerichte’ verklaring in de oprichtingsakte van van Frère leidt daarom niet tot bekrachtiging, en neemt dus ook niet de eventuele aansprakelijkheid van verweerders wegens onbevoegde vertegenwoordiging weg:

“3.3 Het middel klaagt in de onderdelen b en c terecht dat het hof met zijn overweging dat Frère de overeenkomst door haar oprichtingsakte heeft bekrachtigd, heeft miskend dat voor bekrachtiging is vereist dat de verklaring houdende bekrachtiging tot de wederpartij is gericht en die wederpartij heeft bereikt (art. 3:69 BW in verbinding met de art. 3:33 BW en 3:37 BW). Het hof heeft niet vastgesteld dat de bekrachtigingsverklaring, die naar zijn oordeel in de oprichtingsakte lag besloten, tot [eiseres] was gericht en [eiseres] heeft bereikt.”

Er volgt vernietiging en verwijzing.

Cassatieblog.nl

Share This