HR 9 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1059
1. De betekening en kennisgeving van stukken in het onderlinge verkeer tussen Nederland en Aruba – en Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius en Saba – wordt niet beheerst door de bepalingen van het Haags Betekeningsverdrag of van het Haags Rechtsvorderingsverdrag.
2. Onder ‘buitenland’ in de zin van art. 5, aanhef en onder 8° RvA valt ook Nederland, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
3. In een Arubaanse procedure in hoger beroep waarin de geïntimeerde die niet in Aruba woont en daarin evenmin een bekend verblijf heeft, maar van wie de woonplaats of het werkelijk verblijf in het buitenland bekend is, niet verschijnt, moet het Gemeenschappelijk Hof zijn uitspraak aanhouding en onderzoeken welke pogingen de directeur van de Directie Wetgeving en Juridische Zaken dan wel de deurwaarder in het werk heeft gesteld om zoveel mogelijk te bevorderen dat de stukken bedoeld in art. 273 RvA (de verklaring dat hoger beroep is ingesteld en de memorie van grieven en de daarbij overgelegde bescheiden) degene voor wie zij zijn bestemd, bereiken.
Interregionaal procesrecht
Het Nederlandse procesrecht en het procesrecht van de Caribische delen van ons koninkrijk kennen bepalingen over de betekening van processtukken aan partijen in het ‘buitenland’. Maar zijn verschillende delen van ons koninkrijk ook ‘buitenland’ ten opzichte van elkaar en welke procedures moet dan precies worden gevolgd?
De Hoge Raad maakt in dit arrest ons ‘interregionaal procesrecht’ weer wat duidelijker. Een vordering van Banco di Caribe, gevestigd in Aruba, tegen een in Nederland wonende verweerder was in hoger beroep door het Gemeenschappelijk hof toegewezen. De geïntimeerde was niet verschenen, maar volgens art. 284 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van Aruba (hierna: RvA) wordt een vonnis in hoger beroep dan toch geacht op tegenspraak te zijn gewezen. De geïntimeerde stelde daarop cassatie in.
Moeten de stukken ook per aangetekende post worden verzonden?
In cassatie stond vast dat de akte van appel en de memorie van grieven waren betekend op de manier die de wet (art. 5, aanhef en onder 8° RvA) voorschrijft voor betekeningen aan partijen die buiten Aruba wonen en waarvan een woonplaats ‘in het buitenland’ bekend is: door betekening aan de directeur van de Directie Wetgeving en Juridische Zaken, die ervoor zorgt dat de stukken zo snel mogelijk goed terechtkomen.
De Hoge Raad oordeelt om te beginnen dat met ‘buitenland’ in deze zin ook Nederland, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius en Saba worden bedoeld.
Die betekeningsprocedure in art. 5, aanhef en onder 8° RvA is vergelijkbaar met die van art. 55 Rv in Nederland. Met één verschil: volgens art. 55 Rv wordt een tweede afschrift van de stukken door de deurwaarder onverwijld per aangetekende brief toegezonden aan de woonplaats of het werkelijk verblijf van de geadresseerde. Die bepaling kent art. 5 RvA niet. Is de wet daarmee in strijd met art. 6 en 13 EVRM en art. 14 IVBPR (die een eerlijke procedure, equality of arms en een daadwerkelijk rechtsmiddel garanderen) of art. 39 lid 1 Statuut voor het Koninkrijk (dat bepaalt dat het procesrecht binnen het koninkrijk “zoveel mogelijk” op overeenkomstige wijze wordt geregeld)?
Nee, zegt de Hoge Raad. Maar het hof moet wel wat anders doen om te waarborgen dat sprake is van een effectieve toegang tot de rechter:
“Teneinde te voorkomen dat de toepassing van de hiervoor in 3.4.5-3.4.6 weergegeven regeling van art. 5, aanhef en onder 8o, RvA in verbinding met het bepaalde in art. 284 RvA in een concreet geval tot gevolg heeft dat het mede in art. 6 EVRM gewaarborgde recht op toegang tot de rechter en het recht op hoor en wederhoor in de kern wordt aangetast, dient het hof in een procedure in hoger beroep waarin de geïntimeerde (die niet in Aruba woont en daarin evenmin een bekend verblijf heeft, maar van wie de woonplaats of het werkelijk verblijf in het buitenland bekend is) niet verschijnt, zijn uitspraak aan te houden (vgl. art. 15 Haags Betekeningsverdrag). Tevens dient het hof in zodanig geval ambtshalve te onderzoeken welke pogingen de in art. 5, aanhef en onder 8o, RvA bedoelde functionaris dan wel de deurwaarder in het werk heeft gesteld om zoveel mogelijk te bevorderen dat de stukken bedoeld in art. 273 RvA (te weten: de verklaring dat hoger beroep is ingesteld en, in voorkomend geval, de memorie van grieven en de daarbij overgelegde bescheiden) degene voor wie zij zijn bestemd, bereiken. Indien dit onderzoek tot de conclusie leidt dat onvoldoende is bevorderd dat deze stukken de betrokkene (tijdig) hebben bereikt, dient het hof gelegenheid te geven voor hernieuwde betekening van deze stukken, dan wel de geïntimeerde op diens verzoek uitstel te verlenen voor het indienen van een memorie van antwoord.”
In deze zaak had het hof niet voldoende onderzocht wat de directeur DWJZ of de deurwaarder had gedaan om te bevorderden dat de stukken waren aangekomen, en dus vernietigt de Hoge Raad het vonnis, zodat dat onderzoek alsnog kan plaatsvinden.
Haags Betekeningsverdrag en Haags Rechtsvorderingsverdrag niet van toepassing
Interessant is verder dat de Hoge Raad expliciet bepaalt dat het Haags Betekeningsverdrag niet van toepassing is op de betekening of kennisgeving van stukken in het onderlinge verkeer tussen de gebiedsdelen van een verdragsluitende Staat:
“Het Haags Betekeningsverdrag (Trb. 1966, 91, en 1969, 55 en 210) is wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden aanvankelijk louter voor het Rijk in Europa in werking getreden (zie Trb. 1975, 150). Nadien heeft het Koninkrijk der Nederlanden op de voet van art. 29 lid 2 van het Haags Betekeningsverdrag verklaard dat dit verdrag tevens van toepassing is op Aruba (zie Trb. 1986, 100).
Het Haags Betekeningsverdrag is ingevolge art. 1 lid 1 van toepassing in alle gevallen waarin in burgerlijke zaken of in handelszaken een gerechtelijk of buitengerechtelijk stuk ter betekening of kennisgeving naar het buitenland moet worden gezonden. Het verdrag bevat geen bepaling die voorschrijft dat het ook van toepassing is op de betekening of kennisgeving van stukken in het onderlinge verkeer tussen de gebiedsdelen van een verdragsluitende Staat. Evenmin heeft het Koninkrijk der Nederlanden het Haags Betekeningsverdrag van overeenkomstige toepassing verklaard op de betekening of kennisgeving van stukken in het onderlinge verkeer tussen Nederland en Aruba.
Uit het vorenstaande volgt dat de betekening en kennisgeving van stukken in het onderlinge verkeer tussen Nederland en Aruba – en Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius en Saba – niet wordt beheerst door de bepalingen van het Haags Betekeningsverdrag.“
Hetzelfde geldt voor het Haags Rechtsvorderingsverdrag.