HR 30 augustus 2019, ECLI:NL:HR:2019:1294

Uit een bepaling in een algemeen verbindend verklaarde cao kan een bewijslastverdeling voortvloeien.

Achtergrond

In deze zaak staat de vraag centraal welke betekenis een bepaling in een algemeen verbindend verklaarde cao voor de bewijslastverdeling heeft (art. 150 Rv). De werknemer, eiser tot cassatie, is ongeveer vier jaar werkzaam geweest voor Lapack, verweerster in cassatie. Op het dienstverband was de cao voor de Houtverwerkende Industrie (hierna: de cao) van toepassing. De werknemer stelt zich op het standpunt dat hij gedurende zijn dienstverband niet conform de cao is betaald en vordert het verschil in salaris zoals dat feitelijk is voldaan en hetgeen Lapack conform (artikel 10 van) de cao verschuldigd was, het zogenaamde ‘normloon’. Volgens Lapack voldeed de werknemer niet aan de eisen die worden gesteld voor de uitoefening van de functie van productiemedewerker, stond de cao daarom toe dat Lapack de werknemer inschaalde in een zogeheten ‘instroomschaal’ en had de werknemer dus geen recht op het normloon.

Het hof heeft geoordeeld, kort samengevat, dat de werknemer in deze procedure stelt dat hij recht heeft op het normloon op de grond dat hij voldeed aan de eisen van de functie, dat Lapack dit gemotiveerd heeft betwist en dat bij die stand van zaken, ingevolge de hoofdregel van art. 150 Rv, op de werknemer de bewijslast van zijn stelling rust. Nu het bewijsaanbod van de werknemer onvoldoende specifiek zou zijn, is het hof niet aan bewijslevering toegekomen, met als gevolg dat het als vaststaand heeft aangenomen dat de werknemer gedurende de gehele periode van de elkaar opvolgende dienstverbanden niet voldeed aan de eisen van de functie. Het hof wees zodoende de vordering af. De werknemer heeft cassatieberoep ingesteld.

Cassatie

De werknemer baseert zijn vordering op art. 10 van de algemeen verbindend verklaarde cao-bepaling. Algemeen verbindende cao-artikelen vormen recht in de zin van art. 79 RO en kunnen in cassatie dus ten volle getoetst worden. Op de uitleg van een cao-bepaling is de cao-norm van toepassing. De Hoge Raad legt art. 10 van de cao uit en komt tot het volgende oordeel over de daaruit blijkende bewijslastverdeling:

“Uit het hiervoor in 3.5 weergegeven stelsel van art. 10 cao volgt dat de werknemer die aanspraak maakt op het volgens de hoofdregel voor een bepaalde functie geldende normloon, ermee kan volstaan te stellen en, zo nodig, te bewijzen dat hij een arbeidsovereenkomst met de werkgever is aangegaan, dat daarop de cao van toepassing is en dat hij in die functie is tewerkgesteld. Het is vervolgens aan de werkgever om te stellen en, zo nodig, te bewijzen dat een van de uitzonderingen op die hoofdregel van toepassing is, zodat de werknemer geen aanspraak kan maken op het normloon. De hiervoor in 3.1 vermelde klacht is dus terecht voorgesteld.”

De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof, nadat A-G de Bock eerder al tot vernietiging had geconcludeerd, en verwijst het geding naar het hof ‘s-Hertogenbosch.

Cassatieblog.nl

Share This