HR 25 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1725

Als in een (onderhandse) akte naast een schuldbekentenis – en de akte niet met de hand is geschreven of niet is voorzien van een goedschrift in de zin van art. 158 lid 1 Rv – ook een of meer andere verklaringen van diezelfde partij zijn opgenomen, heeft op grond van art. 158 lid 1 Rv alleen de schuldbekentenis vrije bewijskracht. De overige verklaringen hebben op grond van art. 157 lid 2 Rv dwingende bewijskracht tussen partijen.

 

Verweerder in cassatie heeft in de periode van 2013 tot en met 2015 in totaal dertig bitcoins gekocht, die werden beheerd via een zogenoemde wallet. Daarnaast bezat hij sinds augustus 2017 dertig zogenoemde bitcoin cash. In september 2017 zijn eerst deze dertig bitcoins en vervolgens in oktober 2017 de dertig bitcoin cash verdwenen uit de wallet van verweerder in cassatie.

Verweerder in cassatie heeft in januari 2018 Fox-IT B.V. – een bedrijf gespecialiseerd in cyberveiligheid en risicobeperking – gevraagd te onderzoeken (i) hoe de diefstal van de dertig bitcoins en dertig bitcoin cash heeft kunnen plaatsvinden, (ii) wie verantwoordelijk is voor de diefstal en (iii) of het mogelijk is om de bitcoins terug te halen.

Fox-IT heeft vervolgens eiser in cassatie uitgenodigd voor een gesprek op 6 maart 2018. Eiser in cassatie heeft een ICT-bedrijf, waarvan verweerder in cassatie zowel in privé als zakelijk – verweerder in cassatie is tandarts en heeft een tandartspraktijk – diensten afnam. Aan het einde van dat gesprek heeft eiser in cassatie een verklaring ondertekend waarin hij de diefstal bekent en waarin is opgenomen hoe hij de bitcoins en de bitcoin cash uit de wallet heeft ontvreemd. Ook staat in de verklaring dat eiser in cassatie veel spijt van zijn handelen heeft, dat hij bereid is om de schade te vergoeden en dat hij direct € 77.951 over zou kunnen boeken naar de rekening van verweerder in cassatie. Eiser in cassatie heeft daadwerkelijk diezelfde dag een bedrag van € 77.591 overgemaakt aan verweerder in cassatie. Hij heeft daarnaast de nog beschikbare cryptomunten omgezet naar bitcoins (in totaal 2,94 bitcoin) en overgeboekt naar de wallet van verweerder in cassatie.

Drie dagen na dat gesprek, op 9 maart 2018, heeft Fox-IT haar eerste rapport opgeleverd. Daarin is opgenomen dat Fox-IT het zeer aannemelijk acht dat eiser in cassatie verantwoordelijk is voor de diefstal van de bitcoins en de bitcoin cash.

In deze procedure vorderde verweerder in cassatie (na eiswijziging) in hoger beroep een verklaring voor recht dat eiser in cassatie jegens hem aansprakelijk is voor de bitcoindiefstal en veroordeling van eiser in cassatie tot levering van dertig bitcoins en dertig bitcoin cash, op straffe van een dwangsom, onder gelijktijdige veroordeling om het eerder door hem ontvangen bedrag van € 77.951 en een bedrag gelijk aan de waarde van 2,94 bitcoins op 6 maart 2018 aan eiser in cassatie terug te betalen. Eiser in cassatie vorderde op zijn beurt (na eiswijziging in hoger beroep) dat verweerder in cassatie werd veroordeeld om een bedrag van € 77.950 en 2,94 bitcoins aan hem terug te betalen.

Het Hof

Het hof heeft vastgesteld dat het geschil tussen partijen is terug te voeren op twee vragen, namelijk (i) of het bitcoinadres van verweerder in cassatie is en (ii) of eiser in cassatie de dertig bitcoins en dertig bitcoin cash heeft gestolen. Die vragen beantwoordde het hof – net als de rechtbank Midden-Nederland in eerste aanleg –bevestigend. De vorderingen van verweerder in cassatie werden daarom ook in hoger beroep (grotendeels) toegewezen en die van eiser in cassatie afgewezen. Het hof heeft bij de beantwoording van de vraag of eiser in cassatie de cryptomunten heeft gestolen onder meer gewezen op de door eiser in cassatie op 6 maart 2018 ondertekende verklaring. Die verklaring levert op grond van art. 157 lid 2 Rv tussen partijen in beginsel dwingend bewijs van wat eiser in cassatie daarin heeft verklaard.

Als sprake is van dwingend bewijs is de rechter verplicht de inhoud van bepaalde bewijsmiddelen als waar aan te nemen of de bewijskracht te erkennen die de wet aan bepaalde gegevens verbindt (art. 151 lid 2 Rv). Het tegengestelde is ‘vrij bewijs’, wat betekent dat de rechter vrij is in zijn waardering van het bewijsmiddel. Wel kan tegen dwingend bewijs in beginsel tegenbewijs worden geleverd (art. 151 lid 2 Rv).

Art. 157 lid 2 Rv bepaalt dat partijverklaringen die in een authentieke of onderhandse akte zijn opgenomen in beginsel dwingende bewijskracht tussen die partijen hebben. Op die regel is een uitzondering opgenomen in art. 158 lid 1 Rv voor de onderhandse akte waarin een verplichting van slechts één van de partijen is neergelegd en die verplichting het voldoen van een geldsom is. In dat geval heeft die verklaring vrije bewijskracht. Ook daarop bestaat weer een uitzondering: is de akte door die partij zelf met de hand geschreven of is daarin het geldbedrag voluit in letters geschreven (het zogenoemde ‘goedschrift’), dan geldt de regel van art. 157 lid 2 Rv en heeft die verklaring wel dwingende bewijskracht.

Hoge Raad

In cassatie wordt door eiser in cassatie geklaagd over het oordeel van het hof dat op grond van art. 157 lid 2 Rv dwingend bewijs toekomt aan zijn verklaring dat hij de dertig bitcoins en dertig bitcoin cash van verweerder in cassatie heeft gestolen. Daartoe betoogde eiser in cassatie dat de uitzondering van art. 158 lid 1 Rv ook van toepassing is op een onderhandse akte waarin mede verbintenissen zijn vastgesteld die strekken tot voldoening van een geldsom. In dit geval was immers in de door eiser in cassatie ondertekende verklaring niet alleen de verplichting om een geldsom aan verweerder in cassatie te voldoen, opgenomen, maar ook een bekentenis van de diefstal zelf. Dat zou, anders gezegd, volgens eiser in cassatie moeten betekenen dat aan de gehele akte dwingende bewijskracht wordt onthouden en dat de in die akte opgenomen verklaringen ‘slechts’ vrije bewijskracht hebben.

De Hoge Raad gaat niet mee in dat betoog. Met het uitzonderingskarakter van art. 158 lid 1 Rv

“en met de tekst van de wet (“voor zover”) strookt dat aan art. 158 lid 1 Rv geen ruimere betekenis toekomt dan nodig is om recht te doen aan zijn strekking. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat art. 158 lid 1 Rv strekt tot bescherming tegen het ondoordacht tekenen van schuldbekentenissen of het tekenen van stukken in blanco. De uitzondering van art. 158 lid 1 Rv geldt in een geval als het onderhavige daarom slechts voor het gedeelte van de verklaring waarin een verbintenis tot voldoening van een geldsom is aangegaan of vastgelegd, terwijl aan de overige inhoud van de desbetreffende akte, overeenkomstig de hoofdregel van art. 157 lid 2 Rv, dwingende bewijskracht toekomt.”

Doet de uitzonderingsgrond van art. 158 lid 1 Rv zich in zo’n situatie voor dan wordt daarmee dus niet de gehele akte ‘besmet’.

Door eiser in cassatie werd ook geklaagd over het oordeel van het hof dat hij geen bewijsaanbod had gedaan. Bij die klacht heeft hij echter volgens de Hoge Raad geen belang, omdat uit de overwegingen van het hof moet worden afgeleid dat eiser in cassatie de door verweerder in cassatie gestelde diefstal van de cryptovaluta onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Het hof hoefde dan ook geen gelegenheid te geven voor het leveren van tegenbewijs.

De Hoge Raad bekrachtigt het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Cassatieblog.nl

Share This