HR 20 december 2024, ECLI:NL:HR:2024:1912 (eisers / Gemeente Utrecht)

De vernietigingsgrond van art. 6:233 sub b BW (bij onvoldoende mogelijkheid van voorafgaande kennisneming) is niet van toepassing op algemene voorwaarden die zijn overeenkomen vóór inwerkingtreding van het huidige BW.

Achtergrond

Eisers tot cassatie hebben rechten van erfpacht op de gronden van de gemeente. Deze rechten zijn gevestigd vóór 1 januari 1992, de datum van inwerkingtreding van boek 6 van het huidige BW. De gemeente heeft zijn erfpachtbeleid vastgelegd in twee sets algemene erfpachtbepalingen uit 1974 en 1985 (ABU74 en ABU85). In deze procedure speelt de vraag of deze bepalingen van toepassing zijn op de rechten van erfpacht van eisers. Zij zijn het niet eens met de daarin opgenomen bepalingen over het verschuldigde canon.

Eisers betogen onder meer dat ABU74 en ABU85 zijn vernietigd op grond van art. 6:233 sub b BW, omdat aan hen niet voorafgaand de mogelijkheid is geboden om van die bepalingen kennis te nemen, zoals bedoeld in art. 6:234 BW. De rechtbank en het hof hebben dit betoog verworpen, omdat de vernietigingsgrond van art. 6:233 sub b BW op grond van art. 79 Overgangswet BW (Ow BW) niet van toepassing is op erfpachtrechten die zijn gevestigd vóór inwerkingtreding van het huidige BW.

Cassatie

In cassatie klagen eisers dat het hof heeft miskend dat art. 191 lid 2 Ow BW, dat een uitzondering vormt op art. 79 Ow BW, mede de vernietigingsgrond van art. 6:233 sub b jo. 6:234 BW omvat. Die vernietigingsgrond is volgens eisers dus van toepassing op de algemene erfpachtbepalingen.

De Hoge Raad stelt in zijn uitspraak de werking van art. 79 Ow BW en art. 191 Ow BW voorop. Uit art. 79 Ow BW volgt een eerbiedigende werking voor de geldigheid van al bestaande rechtshandelingen ten tijde van inwerkingtreding van het BW. Die rechtshandelingen zijn in beginsel niet nietig of vernietigbaar als gevolg van een omstandigheid die in het BW, in tegenstelling tot het oud-BW, als grond van nietigheid of vernietigbaarheid wordt aangemerkt. Art. 6:233 BW bevat volgens de Hoge Raad zulke nieuwe vernietigingsgronden.

Uit art. 191 lid 1 Ow BW volgt vervolgens dat afdeling 3 van titel 4 van boek 6 BW (over algemene voorwaarden) één jaar na inwerkingtreding van het BW van toepassing wordt op algemene voorwaarden die tijdens inwerkingtreding van het BW al door een partij in haar overeenkomsten worden gebruikt. Op grond van lid 2 kunnen bepalingen uit die algemene voorwaarden na verstrijking van dat jaar worden vernietigd op grond van afdeling 3 van titel 5 van boek 6 BW. Art. 191 vormt in zoverre dus een uitzondering op de eerbiedigende werking van art. 79 Ow BW.

De wetgever heeft met art. 191 Ow BW beoogd de gebruiker van de algemene voorwaarden in staat te stellen de inhoud daarvan binnen een jaar aan te passen aan de nieuwe regels voor algemene voorwaarden. Art. 191 lid 1 Ow BW moet daarom volgens de Hoge Raad zo worden uitgelegd dat het géén betrekking heeft op de vernietigingsgrond van art. 6:233 sub b BW, bij onvoldoende voorafgaande kennisneming. Een andere uitleg zou het onwenselijke gevolg hebben dat algemene voorwaarden vanaf één jaar na de inwerkingtreding van boek 6 BW vernietigbaar zijn op de grond dat die voorwaarden niet ter hand zijn gesteld, terwijl dat ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst niet vereist was en het naar haar aard niet mogelijk is om naderhand alsnog voorafgaande kennisgeving te bieden. Voor de vernietigingsgrond van art. 6:233 sub b BW geldt daarom de hoofdregel van eerbiedigende werking, zoals neergelegd in art. 79 Ow BW, aldus de Hoge Raad. Hij verwerpt daarom het beroep van de gemeente, in lijn met de conclusie van A-G Wissink.

Share This

Cassatieblog.nl