Hoge Raad 27 mei 2011, ECLI:NL:HE:2011:BP8708
De enkele omstandigheid dat een schuldenaar (momenteel nog) niet in staat is te werken en daarmee inkomen te genereren ten behoeve van zijn schuldeisers, staat nog niet in de weg aan toelating tot de schuldsanering.
De Wet schuldsaneringsregeling natuurlijke personen (WSNP) biedt aan natuurlijke personen die – te goeder trouw – in financiële problemen zijn gekomen een mogelijkheid aan een faillissement te ontsnappen. Wanneer zij worden toegelaten tot de schuldsanering, hebben zij een verplichting zich in te spannen om, drie jaar lang, zo veel mogelijk baten voor hun schuldeisers te verwerven. Wat nu, als de schuldenaar arbeidsongeschikt is en dus voorlopig niet kan werken?
De Hoge Raad heeft vandaag uitspraak gedaan in een zaak van een 29-jarige alleenstaande moeder met een zoontje van acht, die gevlucht was voor haar ex-partner en in een “Blijf-van-mijn-lijf-huis” was terechtgekomen. Op enig moment is zij depressief geraakt en kreeg zij met ernstig ondergewicht te maken. Er is een succesvol hulpverleningstraject op gang gekomen, maar verzoekster had nog wel een vrijstelling van de sollicitatieplicht in het kader van haar uitkering, omdat zij eerst weer op gewicht moet komen.
In de periode dat het slecht met haar ging, heeft verzoekster enkele schulden gemaakt. Haar verzoek om toepassing van de schuldsaneringsregeling werd afgewezen, omdat zij ten aanzien van het ontstaan van de schulden niet te goeder trouw was geweest (art. 288 lid 1 aanhef en onder a F). Verzoekster deed in hoger beroep echter een beroep op de hardheidsclausule van art. 288 lid 3 F, waarin is bepaald dat toelating tot de WSNP toch mogelijk is als voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden, onder controle heeft gekregen. Volgens het Hof was verzoekster op de goede weg, maar kon zij toch niet worden toegelaten tot de WSNP, omdat zij nog niet kon werken en dus ook nog geen inkomen kon genereren ten behoeve van de schuldeisers.
Dat is volgens de Hoge Raad onjuist:
“De enkele omstandigheid dat [verzoekster] (nog) niet in staat is om te werken, betekent niet dat zij zich niet kan inspannen om te voldoen aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen als bedoeld in art. 288 lid 1, aanhef en onder c, F. In het onderhavige geval bestaat de inspanningsverplichting erin dat [verzoekster] zich dient in te spannen om weer arbeidsgeschikt te worden.”
Hiermee staat vast dat de enkele omstandigheid dat iemand arbeidsongeschikt is, nog niet de deur sluit voor de WSNP. Wel moet aannemelijk zijn dat de aanvrager zich zal (kunnen) inspannen om weer arbeidsgeschikt te worden en alsnog inkomen te kunnen genereren ten behoeve van de schuldeisers.
De zaak is in cassatie voor verzoekster behandeld door de auteur.