In civiele cassatiezaken stelt de wet procesvertegenwoordiging door een advocaat bij de Hoge Raad verplicht (zie art. art. 407 lid 3 Rv voor dagvaardingszaken en art. 426a lid 1 Rv voor verzoekschriftzaken). Om toegelaten te worden als advocaat bij de Hoge Raad moet een advocaat aan aanvullende opleidings- en kwaliteitseisen voldoen. De achtergrond hiervan is dat het procederen in cassatiezaken een specialisme op zich is. Een cassatieadvocaat moet niet alleen beschikken over specifieke kennis van het procesrecht en de cassatietechniek, maar moet ook goed thuis zijn op een (groot) aantal materiële rechtsgebieden. Civiele cassatiezaken kunnen immers betrekking hebben op alle onderdelen van het burgerlijk recht, en daarnaast ook vragen op andere rechtsgebieden (zoals bijvoorbeeld het staatsrecht, het bestuursrecht, het internationaal privaatrecht en het volkenrecht) aan de orde stellen.
De eisen voor het verkrijgen van de hoedanigheid van advocaat bij de Hoge Raad zijn (vooralsnog alleen voor civiele cassatieadvocaten) uitgewerkt in een verordening van de Nederlandse Orde van Advocaten. Voor de toelating als advocaat bij de Hoge Raad moet zowel een theorie-examen als een “proeve van bekwaamheid” worden afgelegd. Daarnaast moet een advocaat bij de Hoge Raad voldoende “vlieguren” (een minimum aantal te behandelen cassatiezaken) moeten maken, om als advocaat bij de Hoge Raad ingeschreven te kunnen blijven.