HR 28 november 2014, ECLI:HR:2014:3458 (Tido Vesta Nederland B.V./SNCU)
De mogelijkheid voor werkgevers- of werknemersverenigingen om op de voet van art. 10 Wet AVV de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te verzoeken om onderzoek in te stellen naar niet-naleving van bepalingen in een algemeen verbindend verklaarde CAO, brengt niet mee dat toezicht en onderzoek door een privaatrechtelijke partij is uitgesloten. Controle op naleving van de CAO gedurende het tijdvak van de algemeen verbindendverklaring is ook mogelijk nadat dat tijdvak is verstreken.
Feiten
De Stichting Naleving CAO voor Uitzendkrachten (SNCU) is in 2004 opgericht door werknemers- en werkgeversorganisaties in de uitzendbranche. Haar taken en bevoegdheden zijn neergelegd in de CAO voor Uitzendkrachten 2004-2009 (hierna: de CAO) en in de daarin opgenomen statuten en reglementen. SNCU heeft onder meer tot taak toe te zien op correcte naleving van de CAO.
In 2005 heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister) de CAO algemeen verbindend verklaard voor het tijdvak van 20 september 2005 tot en met 1 april 2007. Art. 45 en 46 van de CAO, die voor genoemd tijdvak algemeen verbindend zijn verklaard, houden onder meer in dat de SNCU erop dient toe te zien dat de bepalingen van de CAO algemeen en volledig worden nageleefd. Zij is door de partijen bij de CAO gemachtigd al datgene te verrichten dat daartoe nuttig en noodzakelijk kan zijn. Zo bepaalt art. 46 dat de SNCU een werkgever die volhardt bij het niet naleven van bepalingen in de CAO kan verplichten tot het betalen van schadevergoeding.
Een deel van de bevoegdheden van de SNCU is toebedeeld aan de Commissie Naleving CAO voor de Uitzendkrachten, die het houden van toezicht op de naleving tot doel heeft. Hiervoor gelden de reglementen I en II, die deel uitmaken van de algemeen verbindend verklaarde CAO. In art. 6 van reglement II is bepaald dat partijen bij de CAO hun bevoegdheid tot het instellen van vorderingen als bedoeld in art. 3 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van collectieve arbeidsovereenkomsten (hierna: Wet AVV) en art. 15 van de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomsten (hierna: Wet CAO) overdragen aan SNCU, voor zover het gaat om vorderingen ter zake van de schade die zij zelf lijden. Krachtens art. 6 lid 2 is de bevoegdheid tot het instellen van zodanige schadevergoedingsvorderingen gedelegeerd aan SNCU.
In 2007 heeft SNCU bij uitzendorganisatie Tido Vesta overtredingen van de CAO geconstateerd. In de tweede helft van 2007 heeft SNCU veroordeling van Tido Vesta gevorderd tot a) betaling van een bedrag van EUR 51.751,– aan (forfaitaire) schadevergoeding, b) het naleven van de CAO en het corrigeren van de in de dagvaarding omschreven overtredingen, en c) het verlenen van medewerking aan een hercontrole voor rekening van Tido Vesta. SNCU heeft deze vorderingen gebaseerd op de Wet AVV in verbinding met het besluit waarbij de CAO door de minister algemeen verbindend is verklaard.
Oordelen kantonrechter en hof
De kantonrechter heeft Tido Vesta veroordeeld tot betaling van EUR 51.751,– en de overige vorderingen afgewezen. Het hof heeft het eindvonnis van de kantonrechter vernietigd voor zover daarbij de vorderingen van SNCU waren afgewezen en heeft Tido Vesta, kort gezegd, veroordeeld tot het corrigeren van de overtredingen en tot het meewerken aan een hercontrole. Het hof heeft het eindvonnis van de kantonrechter voor het overige bekrachtigd.
Het hof verwierp de standpunten van Tido Vesta (1) dat de periode waarin de CAO algemeen verbindend was verklaard op 2 april 2007 eindigde en dat daarom per die datum de bevoegdheid van SNCU om de onderhavige vorderingen in te stellen ook was vervallen, (2) dat SNCU geen naleving van de CAO kan verlangen omdat een volmacht of procesbevoegdheid ontbreekt en (3) dat de taken en bevoegdheden van SNCU in strijd zijn met (de bedoeling van) de wet, in het bijzonder met art. 10 AVV.
Het geding in cassatie
Onder herhaling van deze drie door het hof verworpen argumenten tracht Tido Vesta in cassatie het tij alsnog te keren. Tido Vesta wordt echter ook door de Hoge Raad niet in haar betoog gevolgd.
Met betrekking tot ’s hofs oordeel dat SNCU bevoegd is om jegens Tido Vesta vorderingen tot vergoeding van schade in te stellen wegens niet-naleving van de CAO, overweegt de Hoge Raad dat Tido Vesta als gevolg van de algemeen verbindendverklaring in de periode 20 september 2005 tot en met 1 april 2007 was gebonden aan de algemeen verbindend verklaarde bepalingen van de CAO en aan de daarbij behorende, eveneens algemeen verbindend verklaarde, statuten en reglementen van de SNCU. In dit geval hebben de partijen bij de CAO de bevoegdheden die zij op grond van art. 3 Wet AVV (in verbinding met art. 15 Wet CAO) – waarin aan werkgevers- en werknemersverenigingen de bevoegdheid is toegekend om schadevergoeding te vorderen vanwege het niet-naleven van de CAO – blijkens art. 45 van de CAO en art. 6 van reglement II hebben overgedragen aan SNCU. Nu de art. 45 en 46 CAO alsmede de statuten en reglementen van SNCU algemeen verbindend zijn verklaard, is SNCU bevoegd de onderhavige vorderingen jegens Tido Vesta in te stellen. De Hoge Raad oordeelt verder dat het oordeel van het hof dat de delegatie/volmacht aan en procesbevoegdheid van SNCU rechtstreeks voortvloeien uit de CAO en bijbehorende statuten en reglementen, en dat aparte schriftelijke volmachten hiervoor niet zijn vereist, juist is (rov. 3.3.1).
In de tweede plaats betoogt Tido Vesta dat het hof in rov. 10 heeft miskend dat (het systeem van) de Wet AVV, met name art. 10 Wet AVV, zich ertegen verzet dat de organisatie van werkgevers en van werknemers die partij zijn bij de CAO die algemeen verbindend wordt verklaard, een privaatrechtelijke organisatie opzetten om naleving van de CAO te controleren en ter zake maatregelen te nemen ten opzichte van een werkgever die uitsluitend aan de CAO en de daarbij behorende bijlagen is verbonden op grond van de algemeen verbindendverklaring. Ook deze klacht faalt. De Hoge Raad overweegt als volgt.
“3.3.2 (…)Art. 10 Wet AVV houdt in dat indien een of meer verenigingen van werkgevers of van werknemers op wier verzoek een verbindendverklaring is uitgesproken, het vermoeden gegrond achten dat in een onderneming een of meer verbindend verklaarde bepalingen van de cao niet worden nageleefd, zij met het oog op het instellen van een rechtsvordering als bedoeld in art. 3 Wet AVV de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kunnen verzoeken een onderzoek daarnaar te doen instellen.
Anders dan door Tido Vesta wordt bepleit, brengt de mogelijkheid om op de voet van art. 10 Wet AVV een zodanig verzoek te doen, niet mee dat toezicht en onderzoek door een privaatrechtelijke rechtspersoon als SNCU is uitgesloten. Zoals blijkt uit de in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.6 en 2.8 weergegeven parlementaire stukken, staat de wetgever terughoudendheid voor bij het inzetten van publiekrechtelijke middelen in het kader van handhaving van uit algemeen verbindendverklaring van een cao voortvloeiende verplichtingen. Noch de totstandkomingsgeschiedenis noch het systeem van de Wet AVV biedt een aanknopingspunt voor de juistheid van de stelling van Tido Vesta. Het oordeel van het hof is dus juist.”
Ook de klacht dat het hof in rov. 6 heeft miskend dat de bevoegdheid om controle uit te oefenen, voor zover gebaseerd op een algemeen verbindend verklaarde bepaling in een cao, slechts geldt voor de duur van de werking van de algemeen verbindendverklaring, faalt. De Hoge Raad overweegt dat de art. 45 en 46 van de CAO en art. 6 van het reglement II meebrengen dat SNCU ook na afloop van de periode van de algemeen verbindendverklaring bevoegd was te onderzoeken of Tido Vesta gedurende de periode van verbindendverklaring de CAO had nageleefd. Een andere opvatting zou volgens de Hoge Raad ernstig afbreuk doen aan de handhaafbaarheid van de CAO. Hij overweegt dat controle en handhaving immers deels slechts achteraf kunnen plaatsvinden, omdat – onder meer – de loonadministratie over de periode waarin de algemeen verbindendverklaring gold, pas achteraf, na het verstrijken van die periode, beschikbaar komt (rov. 3.4).
De Hoge Raad verwerpt – conform de conclusie van A-G Langemeijer – het beroep.