Selecteer een pagina

HR 3 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1218

Geen beroepsaansprakelijkheid fiscaal adviseurs; causaal verband tussen beroepsfout en schade is onvoldoende aannemelijk geworden.

Inleiding en feiten

Een B.V. had vastgoed in bezit, waaronder een door Lidl gehuurd distributiecomplex. Dit complex is in 2007 door de B.V. verkocht voor € 3,1 miljoen. Voor de boekwinst van € 2,7 miljoen vormde de B.V. op advies van een fiscaal adviseur een herinvesteringsreserve. In de aangifte vennootschapsbelasting, die door een andere fiscaal adviseur (de vaste accountant van de B.V.; hierna: adviseur 2) namens de B.V. werd gedaan, werd de herinvesteringsreserve opgenomen. Ook werd in deze aangifte een voorziening voor groot onderhoud opgenomen. De inspecteur accepteerde de herinvesteringsreserve niet en corrigeerde de voorziening voor groot onderhoud naar nihil. Het door adviseur 2 namens de B.V. tegen de aanslag gemaakte bezwaar werd door de inspecteur ongegrond verklaard. In beroep vergat adviseur 2 de gronden van het beroep tijdig bij de rechtbank in te dienen, waarna de rechtbank de B.V. niet-ontvankelijk in haar beroep verklaarde.

Aansprakelijkstelling fiscaal adviseurs

Vervolgens stelde de B.V. haar fiscaal adviseurs aansprakelijk voor de geleden schade. Daarna hebben de B.V. en haar enig aandeelhouder hun vorderingen op de fiscaal adviseurs overgedragen aan eiser. In eerste aanleg ziet de aansprakelijkstelling alleen op de fout inzake de herinvesteringsreserve en zijn de vorderingen van eiser door de rechtbank afgewezen. In hoger beroep ziet de aansprakelijkstelling ook op de vrijval van de voorziening groot onderhoud. Het hof heeft deze aansprakelijkstelling ook afgewezen. Daartoe overweegt het hof dat de erkenning van een beroepsfout (het niet tijdig indienen van de beroepsgronden bij de belastingkamer van de rechtbank) niet voldoende is voor aansprakelijkheid. Eiser had moet stellen dat deze fout heeft geleid tot schade, aldus het hof. Eiser had bovendien moeten aangeven waarom de beslissing van de inspecteur onjuist zou zijn, wat de B.V. in de beroepsprocedure zou hebben aangevoerd en waarom de belastingrechter de aanslag in zoverre zou hebben verminderd.

Cassatie

De Hoge Raad bevestigt het oordeel van het hof. Het merendeel van de klachten wordt met art. 81 RO afgedaan. Over de vrijval van de voorziening groot onderhoud oordeelt de Hoge Raad dat eiser niet duidelijk heeft gemaakt waarom het na de verkoop van het distributiecentrum gerechtvaardigd was om de vrijval van deze voorziening in termijnen te laten plaatsvinden. Voor het vormen van een nieuwe voorziening is vereist dat een redelijke mate van zekerheid bestaat dat de toekomstige uitgaven zich zullen voordoen. De door eiser niet toegelichte stelling dat er mogelijk door de koper van het distributiecentrum zou worden gereclameerd is onvoldoende om aan de bewijslast voor het vormen van een nieuwe voorziening te voldoen, aldus de Hoge Raad. Tot slot oordeelt de Hoge Raad nog dat de opmerking van eiser dat de post groot onderhoud in eerdere jaren wel door de fiscus was geaccepteerd, niet relevant is. De verkoop van het pand heeft immers pas in 2007 plaatsgevonden en de aanslag ziet ook op dat jaar. Het oordeel van het hof dat eiser onvoldoende heeft onderbouwd dat het beroep bij de belastingrechter tot een andere uitkomst zou hebben geleid, acht de Hoge Raad dan ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.

Cassatieblog.nl

Share This