HR 20 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1278 en ECLI:NL:HR:2024:1281

De klachtplicht van art. 6:89 BW is ook van toepassing op arbeidsrechtelijke loonvorderingen. De klachtplicht vereist overigens een ‘gebrek’ in een prestatie en geldt niet wanneer überhaupt niet gepresteerd is. Van dat laatste is niet op voorhand sprake bij het niet volledig betalen van loon of een overwerkvergoeding. Het hangt af van de omstandigheden van het geval of bij het niet volledig betalen van loon of een overwerkvergoeding sprake is van überhaupt niet presteren.

Achtergrond

Twee werknemers vorderen betaling van onbetaalde overuren. Het hof heeft hun vorderingen afgewezen. Reden daarvoor was dat zij niet hebben voldaan aan de klachtplicht van art. 6:89 BW. Anders gezegd, de werknemers hebben niet binnen bekwame tijd geklaagd over de niet-betaling van de gewerkte overuren. De werknemers gaan in cassatie. Zij betogen onder andere dat de klachtplicht niet van toepassing is op arbeidsrechtelijke loonvorderingen.

De klachtplicht

Deze zaken gaan over de toepassing van de klachtplicht van art. 6:89 BW:

“De schuldeiser kan op een gebrek in de prestatie geen beroep meer doen, indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijze had moeten ontdekken, bij de schuldenaar terzake heeft geprotesteerd.”

De Hoge Raad overweegt dat deze bepaling berust op de gedachte dat een schuldenaar erop moet kunnen rekenen dat de schuldeiser met bekwame spoed onderzoekt of de prestatie aan de verbintenis beantwoordt en dat deze, indien dit niet het geval blijkt te zijn, dit, eveneens met spoed, aan de schuldenaar meedeelt.

Bij beantwoording van de vraag of is voldaan aan de in art. 6:89 BW besloten liggende onderzoeks- en klachtplicht, moet acht worden geslagen op alle omstandigheden van het geval. Het gaat dan onder andere over de aard en inhoud van de rechtsverhouding, de aard en inhoud van de prestatie en de aard van het gestelde gebrek in de prestatie. Tot de in aanmerking te nemen omstandigheden behoort het antwoord op de vraag of de schuldenaar nadeel lijdt door het late tijdstip waarop de schuldeiser heeft geklaagd. In dit verband moet de rechter rekening houden met enerzijds het voor de schuldeiser ingrijpende rechtsgevolg van het te laat protesteren zoals in art. 6:89 BW vermeld – te weten verval van al zijn rechten ter zake van de tekortkoming – en anderzijds de concrete belangen waarin de schuldenaar is geschaad door het late tijdstip waarop dat protest is gedaan, zoals een benadeling in zijn bewijspositie of een aantasting van zijn mogelijkheden de gevolgen van de gestelde tekortkoming te beperken. De Hoge Raad wijst daarbij op het arrest Van de Steeg/Rabobank (CB 2013-26).

Toepassing

De werknemers klagen over toepassing van de klachtplicht in hun geval. Volgens hen is de klachtplicht van art. 6:89 BW niet van toepassing op loonvorderingen en aanverwante aanspraken uit hoofde van een arbeidsovereenkomst wegens (i) de aard van de overeenkomst en (ii) voor zover sprake is van een verbintenis tot betaling van een geldsom. Dit uitgangspunt is onjuist.

De Hoge Raad herhaalt zijn rechtspraak dat art. 6:89 BW in beginsel van toepassing is op alle verbintenissen, waaronder die uit hoofde van een arbeidsovereenkomst en die tot betaling van een geldsom. Dat laat onverlet dat de aard en inhoud van de rechtsverhouding en de aard en inhoud van de prestatie wel behoren tot de omstandigheden die van belang zijn bij de beoordeling of de schuldeiser aan zijn klachtplicht heeft voldaan.

Art. 6:89 BW ziet slechts op gevallen van ondeugdelijke nakoming. Op gevallen waarin in het geheel geen prestatie is verricht, is de klachtplicht niet van toepassing.

De Hoge Raad overweegt nu dat het niet volledig betalen van loon of een overwerkvergoeding niet naar zijn aard het in het geheel niet verrichten van een prestatie is. De klachtplicht is bij die gevallen dus niet bij voorbaat uitgesloten. Of in een concreet geval gedeeltelijk is gepresteerd of in het geheel niet, hangt af van de omstandigheden van het geval. In deze zaak heeft het hof geoordeeld dat de werkgever ten aanzien van de verplichting tot vergoeding van overuren (ten minste) gedeeltelijk heeft gepresteerd. Dat is volgens de Hoge Raad niet onjuist of onbegrijpelijk.

Ondanks dat de klachtplicht dus van toepassing blijft, slaagt het cassatieberoep van de werknemers toch. Voor het geval de klachtplicht wel van toepassing zou worden geoordeeld, hadden de werknemers in cassatie aangevoerd dat het hof een aantal door hen aangevoerde omstandigheden onvoldoende heeft betrokken bij de vraag of eerder klagen in dit geval van hen verlangd kon worden. Het gaat er dan bijvoorbeeld om dat de werknemers zich geïntimideerd voelden, en dat de werkgever de werktijden niet had geregistreerd. Volgens de Hoge Raad had het hof inderdaad op die omstandigheden moeten reageren (rov. 3.7-3.8).

Afwijkende conclusie

Plaatsvervangend P-G Wissink concludeerde anders dan de Hoge Raad nu oordeelt (link, link). De verbintenis van de werkgever om per betaalperiode het naar tijdruimte in geld bepaalde loon te betalen, moet volgens hem niet worden beschouwd als één prestatie, maar als de optelsom van een aantal (deel)prestaties (onder 2.26). Namelijk, om te betalen voor elk uur of dag(deel) dat is gewerkt. Het niet betalen van een deel van het over een betaalperiode verschuldigde loon moet worden aangemerkt als een niet presteren voor zover het de gewerkte uren betreft waarvoor het loon (nog) niet is betaald. De klachtplicht is volgens hem daarom hier niet van toepassing (deze geldt immers alleen voor gebrekkig presteren, en niet bij niet presteren).

Afdoening

In beide zaken vernietigt en verwijst de Hoge Raad.

Cassatieblog.nl

Share This