HR 2 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0348
Een ontbindende voorwaarde, inhoudende dat een arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt op het moment dat de door de werkgever ontvangen loonkostensubsidie op grond van de (toenmalige) ID-regeling vervalt, is niet in strijd met het gesloten stelsel van het ontslagrecht.
De casus
HTM heeft een (langdurig werkloze) vrouw voor onbepaalde tijd in dienst genomen. De tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst is tot stand gekomen op basis van de toenmalige Regeling in- en doorstroombanen voor langdurig werklozen (hierna: ID-regeling). Deze regeling hield in dat bepaalde werkgevers subsidie konden ontvangen van de gemeente voor het scheppen van een arbeidsplaats voor en het op die plaats in dienst nemen van een langdurig werkloze in de zin van de regeling. De regeling had ten doel om langdurig werklozen (weer) te laten deelnemen aan het arbeidsproces door het scheppen van bijzondere, niet reguliere, arbeidsplaatsen.
In de aanstellingsbrief van HTM aan de vrouw – die door haar voor akkoord is ondertekend – is een ontbindende voorwaarde opgenomen, inhoudende dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt op het moment dat de loonkostensubsidie wegvalt of vermindert. Deze ontbindende voorwaarde is volgens HTM op 1 januari 2009 in vervulling gegaan, omdat de ID-regeling per 1 januari 2009 werd beëindigd.
De vrouw heeft vervolgens HTM gedagvaard en een verklaring voor recht gevorderd dat de ontbindende voorwaarde die is opgenomen in haar arbeidsovereenkomst nietig is, dan wel rechtsgeldig door haar is vernietigd. Zij heeft ook gevorderd dat haar loon wordt doorbetaald over de periode dat de arbeidsovereenkomst is doorgelopen na 1 januari 2009.
In eerste aanleg zijn haar vorderingen afgewezen. In hoger beroep wordt het vonnis van de kantonrechter evenwel vernietigd en worden haar vorderingen alsnog toegewezen. Volgens het hof is een ontbindende voorwaarde als de onderhavige (gekoppeld aan het wegvallen van de loonkostensubsidie) gegeven de feiten en omstandigheden van het geval, redelijkerwijs niet met het stelsel van het ontslagrecht te verenigen. Dit leidt, aldus het hof, tot nietigheid van die ontbindende voorwaarde. Het hof heeft in dit verband relevant geacht dat het wegvallen van de subsidie van de gemeente het verrichten van de overeengekomen werkzaamheden niet (geheel) onmogelijk heeft gemaakt. De arbeidsovereenkomst van de werkneemster is volgens het hof dus niet inhoudsloos geworden door het intreden van de ontbindende voorwaarde. Voorts is overwogen dat het opheffen van de desbetreffende (ID-)functie(s) een eigen keuze van HTM betreft.
Cassatie
In cassatie is door HTM geklaagd over ’s hofs oordeel dat de ontbindende voorwaarde nietig is.
De Hoge Raad stelt onder verwijzing naar eerdere rechtspraak voorop dat de voor de arbeidsovereenkomst kenmerkende bescherming van de werknemer, die onder meer tot uiting komt in het wettelijk stelsel van het ontslagrecht, meebrengt dat de geldigheid van een ontbindende voorwaarde in een arbeidsovereenkomst slechts bij uitzondering kan worden aanvaard. Een voorwaarde die redelijkerwijs niet met dat wettelijk stelsel is te verenigen, zal volgens de Hoge Raad niet tot een beëindiging van rechtswege van de arbeidsovereenkomst kunnen leiden. Van geval tot geval moet worden bezien of een voorwaarde als vorenbedoeld is te verenigen met dat wettelijk stelsel. Daarbij komt het mede aan op de aard, inhoud en context van de voorwaarde, aldus de Hoge Raad (rov. 3.4.2).
Vervolgens geeft de Hoge Raad een uitvoerige beschrijving van de ID-regeling en de regeling die daarvoor in de plaats is gekomen (het goeddeels gelijkluidende Besluit in- en doorstromen, dat inmiddels ook vervallen is). De Hoge Raad signaleert dat de regeling mede beoogt te stimuleren dat langdurig werklozen na verloop van tijd doorstromen naar een reguliere arbeidsplaats (rov. 3.4.3).
Tegen deze achtergrond acht de Hoge Raad een ontbindende voorwaarde als de onderhavige toelaatbaar:
“Tegen de achtergrond van het in 3.4.3 overwogene kan niet worden geoordeeld dat de ontbindende voorwaarde die is opgenomen in de arbeidsovereenkomst van [verweerster], onverenigbaar is met het wettelijk stelsel van het ontslagrecht. De door haar vervulde arbeidsplaats is immers uitsluitend geschapen en in stand gehouden in het kader van (de voortzetting van) de ID-regeling en de in verband daarmee van overheidswege verleende subsidie. Het betreft geen reguliere arbeidsplaats en de ID-regeling bevat de nodige waarborgen dat ID-werknemers bij aanvang van de arbeidsovereenkomst of naderhand niet toch op een dergelijke arbeidsplaats worden ingezet, zonder wijziging van aanstelling. Indien een werkgever, daartoe in staat gesteld door de daaraan verbonden subsidie, meewerkt aan een regeling als deze – die als gezegd ten doel heeft langdurig werklozen (weer) te laten deelnemen aan het arbeidsproces door het scheppen van bijzondere, niet reguliere arbeidsplaatsen –, is het met het wettelijk stelsel van het ontslagrecht verenigbaar dat hij zich op voorhand ervan verzekert dat de beëindiging van de regeling en van de daarmee verband houdende subsidieverlening voor hem geen nadelige gevolgen heeft. Het is dan immers op voorhand al redelijk dat in de verhouding tot de betrokken werknemer die omstandigheid niet voor rekening van de werkgever komt.”
De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof, in navolging van A-G Timmerman, die in zijn conclusie een uitvoerig overzicht geeft van relevante jurisprudentie en literatuur met betrekking tot de geldigheid van ontbindende voorwaarden in een arbeidsovereenkomst (sub 3.1 e.v.). Overigens wijst hij erop dat een ontbindende voorwaarde die is gekoppeld aan de beëindiging of verlaging van een (overheids)subsidie niet in alle gevallen rechtsgeldig zal zijn (sub 3.58). Het komt dus aan op de inhoud van de subsidieregeling in kwestie.