Selecteer een pagina

HR 15 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3142

(i) ook bij vernietiging van een deelgeschilbeschikking heeft het hof in de procedure ten principale de bevoegdheid de zaak aan zich te houden en op de hoofdzaak te beslissen (art. 356 Rv). In dat geval is het arrest van het hof in het hoger beroep tegen de deelgeschilbeschikking een einduitspraak, zodat daartegen cassatieberoep openstaat zonder dat verlof is vereist;
(ii) vrijwilligerswerk is niet uitgesloten van het beschermingsbereik van art. 7:658 lid 4 BW.

Feiten en procesverloop

Verweerder in deze zaak voert als lid van een klusgroep van de Parochie H.H. Vier Evangelisten (hierna: ‘de Parochie’) vrijwilligerswerkzaamheden uit. Met goedkeuring van de Parochie zou de klusgroep verlichting plaatsen op een dak van de kerk. Tijdens het verrichten van deze vrijwilligerswerkzaamheden is verweerder van het dak gevallen en heeft ernstig letsel opgelopen.

Verweerder heeft in een deelgeschilprocedure (art. 1019w Rv) onder meer een verklaring voor recht verzocht dat de Parochie en diens aansprakelijkheidsverzekering Nationale Nederlanden (hierna gezamenlijk: ‘NN c.s.’) aansprakelijk zijn voor de schade. Nadat de kantonrechter zijn verzoeken heeft afgewezen, heeft verweerder een procedure ten principale aanhangig gemaakt. De daarin ingestelde vorderingen stemmen overeen met zijn verzoeken in de deelgeschilprocedure. Daarbij heeft verweerder de kantonrechter op grond van art. 1019cc lid 3 Rv verzocht voor hem de mogelijkheid te openen om tussentijds hoger beroep in te stellen. De kantonrechter heeft dit verzoek toegewezen.

Het hof heeft de deelgeschilbeschikking vernietigd en, opnieuw rechtdoende, (onder meer) voor recht verklaard dat NN c.s. aansprakelijk zijn voor de schade van verweerder, nader op te maken bij staat. NN c.s. hebben tegen deze uitspraak cassatieberoep ingesteld.

Ontvankelijkheid cassatieberoep

De Hoge Raad beoordeelt eerst of NN c.s. ontvankelijk zijn en overweegt daartoe (in zijn algemeenheid) als volgt. Tegen de beschikking op een deelgeschilverzoek staat, onverminderd art. 1019cc lid 3 Rv, geen voorziening open (art. 1019bb Rv). Op grond van art. 1019cc lid 3 Rv kan, indien zo’n beschikking eindbeslissingen bevat, tussentijds hoger beroep worden ingesteld in de procedure ten principale, mits de rechter in eerste aanleg daartoe de mogelijkheid heeft geopend.

Bij arrest van 19 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1689 (zie CB 2015-105) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat ook cassatieberoep openstaat tegen de uitspraak in het hoger beroep dat op grond van art. 1019cc lid 3 Rv is ingesteld (art. 1019cc lid 3 Rv jo. art. 398 Rv). Voor beroep in cassatie tegen een tussenuitspraak is verlof van het gerechtshof vereist (art. 1019cc lid 3 Rv jo. art. 401a lid 2 Rv). Een uitspraak in het hoger beroep tegen een deelgeschilbeschikking dat is ingesteld op de voet van art. 1019cc lid 3 sub a Rv (met verlof van de rechter in eerste aanleg), is een tussenuitspraak, tenzij het hof, in geval van bekrachtiging van de deelgeschilbeschikking de zaak zelf heeft afgedaan (art. 355 Rv).

De Hoge Raad overweegt vervolgens dat het uitgangspunt van voornoemde mogelijkheid tot afdoening van de zaak is dat een hoger beroep dat op grond van art. 1019cc lid 3 sub a Rv is ingesteld, heeft te gelden als tussentijds beroep in de procedure ten principale. Daarom heeft het hof ook bij vernietiging van een deelgeschilbeschikking de bevoegdheid de zaak aan zich te houden (art. 356 Rv). Het is aan zijn beleid overgelaten om de zaak al dan niet terug te wijzen (vgl. HR 24 september 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1073, NJ 1994/299).

Tegen deze achtergrond, overweegt de Hoge Raad in deze zaak dat het hof klaarblijkelijk met toepassing van art. 356 Rv de zaak aan zich heeft gehouden en op de hoofdzaak heeft beslist. Daarmee is het bestreden arrest van het hof een einduitspraak, zodat daartegen cassatieberoep openstaat zonder dat verlof is vereist (welk verlof in dit geval ontbreekt).

De Hoge Raad wijkt hiermee af van de conclusie van A-G Keus, die in het oordeel van het hof onvoldoende aanwijzingen zag dat het hof zou hebben beoogd de zaak niet slechts in de deelgeschilprocedure, maar ook ten principale af te doen (vgl. 3.6-3.7 van zijn conclusie). Nu het hof – volgens nog steeds de A-G – niet op de voet van art. 355 of 356 Rv in de zaak ten principale zou hebben beslist, was sprake van een tussenuitspraak, zodat verlof van het hof benodigd was (nu geen beroep was gedaan op in de rechtspraak erkende doorbrekingsgronden).

De Hoge Raad oordeelt, als gezegd, anders en acht NN c.s. ontvankelijk in hun cassatieberoep.

Valt vrijwilligerswerk onder de reikwijdte van de werkgeversaansprakelijkheid?

In cassatie bestrijden NN c.s. het oordeel van het hof dat de door verweerder geleden schade onder het beschermingsbereik valt van art. 7:658 lid 4 BW. Dit artikel bepaalt dat degene die in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf arbeid laat verrichten door een persoon met wie hij geen arbeidsovereenkomst heeft, overeenkomstig de leden 1 tot en met 3 aansprakelijk is voor de schade die deze persoon in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt. Volgens NN c.s. kon verweerder geen bescherming aan deze bepaling ontlenen.

De Hoge Raad verwerpt de klachten. Daartoe overweegt de Hoge Raad dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat art. 7:658 lid 4 BW ertoe strekt bescherming te bieden aan personen die zich, wat betreft de door de werkgever in acht te nemen zorgverplichtingen, in een met een werknemer vergelijkbare positie bevinden. Dit brengt mee dat art. 7:658 lid 4 BW zich voor toepassing leent indien de persoon die buiten dienstbetrekking werkzaamheden verricht, voor de zorg voor zijn veiligheid (mede) afhankelijk is voor wie hij die werkzaamheden verricht. Of dit het geval is, hangt af van de omstandigheden van het geval. Hierbij zijn onder meer de feitelijke verhouding tussen betrokkenen en de aard van de verrichte werkzaamheden van belang. Ook de mate waarin de ‘werkgever’, al dan niet door middel van hulppersonen, invloed heeft op de werkomstandigheden van degene die de werkzaamheden verricht en op de daarmee verband houdende veiligheidsrisico’s moeten hierbij worden betrokken (HR 23 maart 2012, ECLI:HR:2012:BV0616, NJ 2014/414, rov. 3.6.2).

Hieruit volgt dat vrijwilligerswerk niet is uitgesloten van het beschermingsbereik van art. 7:658 lid 4 BW, nu ook een vrijwilliger zich in een met de werknemer vergelijkbare positie kan bevinden en daarom aanspraak heeft op dezelfde door de werkgever in acht te nemen zorg. Daarbij doet niet ter zake dat de werkzaamheden die de vrijwilliger uitvoerde nooit door werknemers zouden zijn uitgevoerd, nu volstaat dat de werkgever deze werkzaamheden ook door eigen werknemers had kunnen laten verrichten. De vrijheid van de werkgever om het werk door werknemers of anderen te laten verrichten, behoort niet van invloed te zijn op de rechtspositie van degene die het werk verricht en betrokken raakt bij een bedrijfsongeval of anderszins schade oploopt.

Tegen deze achtergrond laat de Hoge Raad het oordeel van het hof, dat verweerder aanspraak kon maken op bescherming van art. 7:658 lid 4 BW, in stand en verwerpt het cassatieberoep.

Cassatieblog.nl

Share This