HR 27 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1309

De Xella-norm over een transitievergoeding bij slapende dienstverbanden kan ook van toepassing zijn op een voor 20 juli 2018 gedaan verzoek als de werkgever daarop op die datum nog (nader) diende te beslissen.

Slapende dienstverbanden

Deze zaak gaat over slapende dienstverbanden: een dienstverband dat een werkgever na twee jaar arbeidsongeschiktheid van een werknemer niet heeft opgezegd, hoewel hij daartoe wel bevoegd is, en waarbij hij de werknemer geen loon meer betaalt. Doordat de arbeidsovereenkomst niet is beëindigd, is de werkgever geen transitievergoeding verschuldigd.

De wetgever heeft deze situatie onwenselijk gevonden, maar heeft tegelijkertijd oog gehad voor het werkgeversperspectief. Daarom is art. 7:673e BW ingevoerd, dat bepaalt dat de werkgever door het UWV gecompenseerd wordt voor het betalen van een transitievergoeding bij beëindiging van een dienstverband wegens langdurige arbeidsongeschiktheid (waaronder een beëindiging met wederzijds goedvinden).

De Xella-norm

Deze zaak gaat over de Xella-norm (uit de gelijknamige beslissing uit 2019, zie CB 2019-135). De Xella-norm gaat over de gehoudenheid van werkgevers om slapende dienstverbanden te beëindigen – ondanks de compensatieregeling van art. 7:673e BW werkten niet alle werkgevers mee aan een beëindigingsvoorstel bij langdurige arbeidsongeschiktheid.

Op grond van goed werkgeverschap (art. 7:611 BW) kan de werkgever gehouden zijn in te stemmen met een voorstel van de werknemer tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden, onder toekenning van een vergoeding ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding. Namelijk, wanneer is voldaan aan de vereisten van art. 7:669 lid 1 en lid 3, aanhef en onder b, BW voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. De toe te kennen transitievergoeding hoeft overigens niet hoger te zijn dan de transitievergoeding die de werkgever verschuldigd zou zijn bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst op de dag na die waarop de werkgever wegens arbeidsongeschiktheid van de werknemer de arbeidsovereenkomst zou kunnen (doen) beëindigen. De Xella-norm gaat niet op wanneer de werkgever een gerechtvaardigd belang heeft bij instandhouding van de arbeidsovereenkomst, bijvoorbeeld bij reële re-integratiemogelijkheden voor de werknemer. De omstandigheid dat de werknemer op het moment dat hij zijn beëindigingsvoorstel doet, de pensioengerechtigde leeftijd bijna heeft bereikt, is niet zo’n gerechtvaardigd belang.

Of de werkgever ook aanspraak kan maken op de wettelijke compensatieregeling wanneer hij (vervangende) schadevergoeding betaalt wegens schending van de Xella-norm, is onduidelijk. In de literatuur wordt echter vrij algemeen aangenomen dat zo’n schadevergoeding niet voor compensatie door het UWV in aanmerking komt (zie de conclusie van de A-G onder 3.39-3.47).

De temporele reikwijdte

Omdat de Xella-norm berust op de in art. 7:673e BW neergelegde wettelijke aanspraak op compensatie, heeft de Hoge Raad in de ESD-SIC-beschikking (zie CB 2022-8) overwogen dat de Xella-norm pas gold vanaf het moment waarop werkgevers ervan konden uitgaan dat die wettelijke aanspraak er zou komen. Vanaf dat moment kon van hen redelijkerwijs worden verwacht dat zij hun gedrag daarop afstemden. De Hoge Raad koos daarvoor 20 juli 2018 (de datum van publicatie in het Staatsblad).

De Hoge Raad overweegt nu dat deze overweging dus inhoudt dat werkgevers vanaf 20 juli 2018 gehouden waren in te stemmen met een voorstel – dat voldoet aan de daarvoor geldende voorwaarden – van een werknemer tot beëindiging van het dienstverband.

In een andere zaak (ECLI:NL:HR:2022:1575, zie CB 2022-146)oordeelde de Hoge Raad dat de Xella-norm ‘geldt voor voorstellen gedaan op of na 20 juli 2018’. De Hoge Raad overweegt nu dat daar wordt verwezen naar de ESD-SIC-beschikking en dat dit oordeel in het licht van die beschikking worden bezien. Dat betekent dat ook sprake kan zijn van een op 20 juli 2018 gedaan verzoek als dat verzoek voor die datum is gedaan en de werkgever daarop op die datum nog (nader) diende te beslissen.

De zaak

In deze zaak heeft de werknemer een Xella-voorstel gedaan op 31 januari 2017, en zij heeft na 20 juli 2018 geen hernieuwd verzoek gedaan. Haar dienstverband is op 1 juli 2019 van rechtswege geëindigd vanwege het bereiken van de AOW-leeftijd. Zij vordert nu een schadevergoeding gelijk aan de wettelijke transitievergoeding (als bedoeld in art. 7:673e BW). Ondanks dat haar verzoek voor 20 juli 2018 is gedaan, hebben zowel de kantonrechter als het hof de vordering toegewezen (ruim 48 duizend euro bruto).

De werkgever stelt cassatieberoep in en klaagt over de temporele reikwijdte van de Xella-norm: Als het hof heeft geoordeeld dat op de temporele reikwijdte onder omstandigheden een uitzondering kan worden aanvaard, zodat een prematuur verzoek van voor 20 juli 2018 (zonder herhaald verzoek daarna) toch binnen de temporele reikwijdte van de Xella-norm kan vallen, zou dat onjuist zijn.

De klacht faalt. Volgens de Hoge Raad blijkt dat het hof de temporele reikwijdte van de Xella-norm onder ogen heeft gezien (rov. 4.7 bestreden arrest). Vervolgens heeft het hof uit een aantal omstandigheden afgeleid dat het verzoek van de werknemer tot beëindiging van haar dienstverband op 20 juli 2018 nog niet definitief was afgewikkeld (rov. 4.8), en geoordeeld dat de werkgever vanaf die datum gehouden was met dat verzoek in te stemmen (rov. 4.9). Het hof heeft daarmee niet de temporele reikwijdte van de Xella-norm miskend of daarop een uitzondering aanvaard.

Rechtsingang

Een vordering tot betaling van schadevergoeding op de grond dat een werkgever heeft gehandeld in strijd met zijn uit art. 7:611 BW voortvloeiende verplichting om de arbeidsovereenkomst te beëindigen onder toekenning van een vergoeding ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding, valt onder het toepassingsbereik van art. 7:686a lid 2 BW. Procedures daarover moeten daarom niet met een dagvaarding, maar met een verzoekschrift worden ingeleid. Dat was hier niet gebeurd, en de Hoge Raad doet daarom bij beschikking uitspraak (art. 69 Rv).

Afdoening

De Hoge Raad verwerpt het beroep, in lijn met de conclusie van A-G Van Peursem.

Cassatieblog.nl

Share This