HR 19 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:935 (Prijsvrij.nl/Corendon)
Voordat in het kader van de eerste fase van vaststelling van de klantenvergoeding bij het einde van een agentuurovereenkomst kan worden toegekomen aan de kwantificering van het voordeel van de principaal, zal de agent aannemelijk moeten maken dat de principaal van door hem aangebrachte klanten, of van klanten waarmee hij de overeenkomsten heeft uitgebreid, nog in relevante mate nieuwe transacties kan verwachten.
Klantenvergoeding na agentuurovereenkomst
Na beëindiging van een agentuurovereenkomst kan het zijn dat de handelsagent recht heeft op een zogenaamde klantenvergoeding, vanwege, kort gezegd, het voortdurende voordeel dat hij zijn principaal heeft bezorgd. Zoals art. 7:442 BW het verwoordt:
“Ongeacht het recht om schadevergoeding te vorderen, heeft de handelsagent bij het einde van de agentuurovereenkomst recht op een vergoeding, klantenvergoeding, voor zover:
a. hij de principaal nieuwe klanten heeft aangebracht of de overeenkomsten met de bestaande klanten aanmerkelijk heeft uitgebreid en de overeenkomsten met deze klanten de principaal nog aanzienlijke voordelen opleveren, en
b. de betaling van deze vergoeding billijk is, gelet op alle omstandigheden, in het bijzonder op de verloren provisie uit de overeenkomsten met deze klanten.”
In 2012 zette de Hoge Raad uiteen hoe die vergoeding moet worden berekend. Zie hier de bespreking van dat arrest op dit blog. Kort samengevat verloopt de vaststelling van de klantenvergoeding in drie fasen. In de eerste fase moeten de voordelen die transacties met door de handelsagent aangebrachte klanten de principaal opleveren, worden gekwantificeerd. Vervolgens moet in de tweede fase beoordeeld worden of reden bestaat dit bedrag naar boven of beneden aan te passen met het oog op de billijkheid, gelet op alle omstandigheden van het geval en met name gelet op de door de handelsagent gederfde provisie. Ten slotte wordt in de derde fase getoetst of het uit de twee eerdere berekeningsfasen volgende bedrag het in lid 2 van art. 7:442 BW bedoelde maximumbedrag niet te boven gaat.
Aannemelijkheid van het voordeel van de principaal
Touroperator Corendon had de agentuurovereenkomst met haar handelsagent Prijsvrij.nl opgezegd, waarop Prijsvrij aanspraak had gemaakt op een klantenvergoeding. De kantonrechter wees die toe, maar het hof wees die alsnog af. Prijsvrij had gesteld dat zij nieuwe klanten heeft aangebracht, dat Corendon hiermee een duurzame relatie had kunnen opbouwen, dat minstens 25% van de eigen klanten van Prijsvrij herhaalboekingen uitvoerde (dus: bij dezelfde touroperator), dat touroperators steeds meer richting ‘exclusieve content’ verschuiven, juist om van herhaalboekingen te profiteren, dat ook Corendon zoveel mogelijk ‘exclusieve content’ aanbood en dat ook de marketingactiviteiten van Corendon bevestigden dat het in de reismarkt om méér dan alleen de prijs maar vooral ook om imago en faciliteiten gaat. Dat vond het hof onvoldoende om een klantenvergoeding toe te wijzen. Op zichzelf achtte het hof aannemelijk dat het imago van de touroperator, of positieve eerdere ervaringen met een touroperator, bij de keuze van de klant een rol spelen, maar het hof wees op het argument van Corendon dat de markt waarop zij haar diensten levert in belangrijke mate prijsgedreven is. Gegevens die inzicht gaven in de mate waarin een reiziger voor een nieuwe reis opnieuw voor dezelfde touroperator zou kiezen, had Prijsvrij niet verschaft, overwoog het hof.
In cassatie klaagde Prijsvrij over de in haar ogen te zware stelplicht om het voordeel van Corendon aan te tonen. De regeling van de klantvergoeding strekt ter bescherming van de agent, en daarmee verhoudt het zich niet goed als de agent het werkelijke voordeel van de principaal na beëindiging van de agentuurrelatie zou moeten aantonen, nu alleen de principaal die gegevens heeft, zo betoogde Prijsvrij in cassatie. Als meest verstrekkende klacht voerde Prijsvrij aan dat het voor toekenning van de klantenvergoeding voldoende zou moeten zijn dat de handelsagent stelt (i) dat hij bij de principaal nieuwe klanten heeft aangebracht en/of de overeenkomsten met bestaande klanten aanmerkelijk heeft uitgebreid en (ii) dat de overeenkomsten met deze klanten de principaal (nog) aanzienlijke voordelen kunnen opleveren. Voldoet de agent aan deze stelplicht, dan heeft hij in beginsel aanspraak op een klantenvergoeding ter hoogte van de in de laatste twaalf maanden door hem verdiende bruto provisie betreffende nieuwe en/of geïntensiveerde bestaande klanten.
Daar wil de Hoge Raad niet aan:
“Aan de […] kwantificering van het voordeel voor de principaal ligt de veronderstelling ten grondslag dat aannemelijk is dat de agent klanten bij de principaal heeft aangebracht of overeenkomsten met bestaande klanten aanmerkelijk heeft uitgebreid en dat de overeenkomsten met deze klanten de principaal na het einde van de agentuurovereenkomst nog aanzienlijke voordelen opleveren. […] Voordat aan de bedoelde kwantificering kan worden toegekomen, zal de agent daarom aannemelijk moeten maken dat de principaal van door hem aangebrachte klanten, of van klanten waarmee hij de overeenkomsten heeft uitgebreid, nog in relevante mate nieuwe transacties kan verwachten.”
In deze zaak had Prijsvrij volgens het hof niet aannemelijk gemaakt dat de overeenkomsten met de aangebrachte klanten Corendon nog aanzienlijke voordelen opleverden, overweegt de Hoge Raad. Daarom had het hof, volgens de Hoge Raad, de vordering afgewezen, en niet omdat het hof had verlangd dat Prijsvrij inzicht zou geven in de voordelen die Corendon daadwerkelijk zou (gaan) genieten. Dat oordeel was niet onjuist, en feitelijk en niet onbegrijpelijk, zo beslist de Hoge Raad.
Prijsvrij.nl is in cassatie bijgestaan door Kasper Jansen en de auteur.