HR 17 mei 2013, LJN BZ3643
Tot de taak van de executeur kan behoren dat deze legaten vermindert teneinde andere schulden van de nalatenschap daaruit ten volle te kunnen voldoen (art. 4:120 BW). Dat geldt eveneens voor een door een sommenverzekeraar gedane uitkering (art. 4:126 lid 1 jo. 2, aanhef en sub b BW). Een vermindering van een legaat of uitkering als bedoeld in art. 4:126 lid 1 jo. 2, aanhef en sub b BW kan eveneens behoren tot de taak van de vereffenaar van de nalatenschap.
Inleiding
Een legaat is een uiterste wilsbeschikking waarin de erflater aan een of meer personen een vorderingsrecht toekent, bijvoorbeeld de afgifte van een bepaald goed uit de nalatenschap of een aanspraak op een bedrag in contanten. Zie art. 4:117 BW.
Legaten zijn achtergesteld bij andere schulden, dat wil zeggen dat zij slechts ten laste van de nalatenschap worden voldaan, indien alle andere schulden van de nalatenschap daaruit ten volle kunnen worden voldaan. Voor zover de nalatenschap niet toereikend is om de schulden uit legaten te voldoen uit de erfdelen van de erfgenamen op wie zij rusten, worden de legaten verminderd. Zie art. 4:120 lid 1 en 2 BW.
De regels met betrekking tot de vermindering van legaten zijn ook van toepassing op zgn. quasi-legaten, zoals een schenking die de strekking heeft dat zij pas na het overlijden van de schenker wordt uitgevoerd (de zgn. schenking bij dode). Zie art. 4:126 lid 1 BW. Ook kan worden gedacht aan een begunstiging bij een sommenverzekering die door het overlijden van de verzekeringnemer verschuldigd wordt (bijv. een levensverzekering). Zie art. 4:126 lid 2, aanhef en sub b BW. Omdat de begunstigde in dat geval een eigen recht heeft jegens de verzekeraar en uitkering derhalve buiten de nalatenschap om geschiedt, dient vermindering op andere wijze plaats te vinden. Art. 4:127 BW roept daartoe een betalingsverplichting ten laste van de begunstigde in het leven: deze is gehouden tot vergoeding van de waarde van het in mindering komende gedeelte van de uitkering aan de gezamenlijke erfgenamen. Een en ander overigens voor zover dit niet, alle omstandigheden in aanmerking genomen, onredelijk is.
Casus
In dit geval had erflater zijn levenspartner tot enig erfgename en tevens tot executeur benoemd. Aan zijn drie kinderen had erflater ieder een bedrag in contanten gelegateerd.
Erflater had voorts een sommenverzekering afgesloten voor een bedrag van ongeveer NLG 185.000,-, een en ander ten gunste van zijn erfgenamen. Tevens had de erflater geld geleend van zijn kinderen.
Na het overlijden van erflater heeft de erfgename de nalatenschap beneficiair aanvaard. Zij heeft tevens aanspraak gemaakt op uitkering krachtens de sommenverzekering. De verzekeraar heeft het verzekerde bedrag aan haar uitgekeerd.
Na het overlijden van erflater is in een procedure tussen de erfgename en de kinderen komen vast te staan dat de kinderen uit hoofde van de geldlening een vordering op de nalatenschap hebben van ongeveer € 35.000,-. De erfgename heeft geweigerd tot betaling daarvan over te gaan.
In de procedure gaat het om de vraag, of de kinderen aanspraak kunnen maken op vermindering van de uitkering bij de sommenverzekering als bedoeld in art. 4:127 BW. De appelrechter beantwoordde die vraag ontkennend. De kinderen stelden cassatieberoep in.
Hoge Raad
De Hoge Raad stelt voorop dat de kinderen geen rechtstreekse aanspraak hebben op vermindering van de uitkering bij de sommenverzekering in de zin van art. 4:127 BW. Op grond van die bepaling is de begunstigde immers gehouden tot betaling aan de gezamenlijke erfgenamen, terwijl de kinderen in deze zaak legatarissen zijn. Zie rov. 3.4 van het arrest.
Dat neemt niet dat de erfgename door erflater tevens benoemd is tot executeur en op grond van een onbehoorlijke taakvervulling uit dien hoofde aansprakelijk kan zijn jegens de kinderen. De Hoge Raad overweegt:
“3.5.2 (…) De executeur heeft op grond van art. 4:144 lid 1 BW onder meer tot taak de schulden van de nalatenschap te voldoen die tijdens zijn beheer uit de goederen van de nalatenschap behoren te worden voldaan. Tot die taak kan behoren dat de executeur legaten vermindert teneinde de andere schulden van de nalatenschap daaruit ten volle te kunnen voldoen (art. 4:120 BW). Dat geldt eveneens voor een door een sommenverzekeraar gedane uitkering als de onderhavige (art. 4:126 lid 1 in samenhang met lid 2, aanhef en onder b, BW). Door te oordelen dat vermindering van de onderhavige begunstiging niet behoorde tot de taak van [verweerster] als executeur heeft het hof derhalve blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.”
Tevens gaat de Hoge Raad in op de vraag, of de erfgename aansprakelijk zou kunnen zijn op grond van een onbehoorlijke uitoefening van haar taak als vereffenaar. Dit houdt verband met het feit dat de erfgename de nalatenschap beneficiair heeft aanvaard. Op grond van art. 4:202 lid 1 sub a BW strekt dan tot uitgangspunt dat de nalatenschap dient te worden vereffend, tenzij er een tot voldoening van de opeisbare schulden en legaten bevoegde executeur is en deze kan aantonen dat de goederen der nalatenschap ruimschoots toereikend zijn om alle schulden der nalatenschap te voldoen. Dient aldus te worden vereffend, dan zijn de erfgenamen vereffenaar. Zie art. 4:195 lid 1 BW. De Hoge Raad overweegt:
“3.5.3 De hoedanigheid van [verweerster] van executeur is gewijzigd in de hoedanigheid van vereffenaar toen zij de erfenis beneficiair aanvaardde (art. 4:195 en art. 4:149 lid 1, aanhef en onder d, BW). Ook de vereffenaar heeft tot taak de schulden van de nalatenschap te voldoen, en ook tot zijn taak behoort voor zover voor dat doel noodzakelijk dat hij legaten of uitkeringen als de onderhavige vermindert (art. 4:211 BW).”
Omdat het hof in de stellingname van de kinderen geen beroep op aansprakelijkheid van de erfgename uit hoofde van haar taak als vereffenaar had gelezen en dat volgens de Hoge Raad onbegrijpelijk is, dient de vordering van de kinderen na verwijzing zowel vanuit het perspectief van onbehoorlijke vervulling door de erfgename van haar taak als executeur, als van haar taak als vereffenaar opnieuw te worden beoordeeld.