HR 2 november 2018 ECLI:NL:HR:2018:2045
Bevestiging jurisprudentie dat bij de berekening van de draagkracht van een dga, behalve diens uit de onderneming genoten salaris, ook de in de vennootschap behaalde winst een rol kan spelen. Onvoldoende gemotiveerd voorbijgaan aan stellingname van alimentatiegerechtigde terzake.
Bij het vaststellen van de draagkracht van de alimentatieplichtige dient niet alleen acht te worden geslagen op de inkomsten die de alimentatieplichtige zich feitelijk verwerft, maar ook op de inkomsten die hij zich in redelijkheid kan verwerven. Wanneer een directeur-grootaandeelhouder, hierna: dga, alimentatieplichtig is, gaat het bij de in aanmerking te nemen inkomsten niet alleen om zijn uit de onderneming genoten salaris, maar kan ook de in de vennootschap behaalde winst een rol spelen bij de draagkrachtberekening. Zie onder meer: HR 6 juni 2014, ECLI:NL:HR 2014:1335, NJ 2014/297, besproken in CB 2014-109, en HR 19 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:934, RvdW 2017/595, zie CB 2017-105.
Of door de vennootschap behaalde winsten in een concreet geval inderdaad moeten worden geacht draagkracht te genereren, hangt af van de omstandigheden van het geval. Onder meer is van belang of en in welke mate de dga daadwerkelijk over de door de vennootschap behaalde winsten kan beschikken.
In het onderhavige geval had de tot partneralimentatie gerechtigde, hierna: de vrouw, gemotiveerd gesteld dat, kort samengevat, de alimentatieplichtige, hierna: de man, zich een te laag salaris heeft laten uitkeren en dat er om diverse redenen méér ruimte heeft bestaan voor winstuitkeringen door de vennootschap dan door de man is aangevoerd. Op die stellingname had de man gereageerd met het betoog dat met de winst van de vennootschap géén rekening behoort te worden gehouden, omdat dit aan de orde dient te komen bij de verdeling van het gezamenlijk vermogen van partijen.
Dat het hof dát verweer van de man zou hebben onderschreven kan volgens de Hoge Raad niet uit de door de vrouw in cassatie bestreden uitspraak van de appelrechter worden afgeleid, terwijl de appelrechter volgens de Hoge Raad ook overigens onvoldoende (kenbaar) aandacht heeft besteed aan de stellingname van de vrouw.
Volgt vernietiging en verwijzing.
Zie voor een nadere uitwerking van het leerstuk betreffende de in redelijkheid te verwerven inkomsten in een geval als dit de lezenswaardige conclusie van A-G Lückers §§ 2.4-2.7.