HR 30 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV1758 (X/Gemeente Utrechtse Heuvelrug c.s.)

Art. 2:86d lid 4 BW bepaalt dat “iedere belanghebbende” in verzet kan komen tegen de verstrekking van duplicaten van verloren gegane bewijzen van toonderaandelen in een naamloze vennootschap. De wet beperkt de kring van belanghebbenden dus niet tot derden die menen zélf rechthebbende te zijn van de bewuste aandelen, zoals het oude art. 15 lid 1 Effectenvernieuwingswet deed. Ook de memorie van toelichting bij art. 2:86d lid 4 BW leidt niet tot een zo beperkte uitleg van het belanghebbendebegrip. 

Verweerders in cassatie, de Gemeente Utrechtse Heuvelrug c.s., zijn aandeelhouders van de Naamloze Vennootschap Bronwaterleiding Doorn. De aandelen luidden in het verleden aan toonder, maar zijn bij statutenwijziging van 17 januari 2002 op naam gesteld. Verzoeker tot cassatie, die pretendeert eveneens aandeelhouder te zijn, heeft (via zijn zoon) de vennootschap verzocht om duplicaten te verstrekken van 185 ‘mantels’ (aandelenbewijzen) van aandelen aan toonder in de vennootschap, die door verzoeker (althans zijn zoon) als vermist zijn opgegeven bij de politie. Grondslag van dit verzoek is art. 2:86d lid 1 BW, dat aan aandeelhouders van een naamloze vennootschap de mogelijkheid biedt om duplicaten te verkrijgen van verloren gegane bewijzen van aandelen aan toonder. Lid 3 bepaalt dat de vennootschap een dergelijk verzoek dient te publiceren, opdat belanghebbenden in de zin van lid 4 verzet kunnen aantekenen. Bij gebreke van tijdig verzet, of indien het verzet ongegrond wordt verklaard, worden de gevraagde duplicaten verstrekt, aldus lid 5.

Op grond van deze regeling is de vennootschap, nadat zij aanvankelijk had geweigerd de duplicaten te verstrekken, door de voorzieningenrechter veroordeeld tot publicatie van de aanvraag tot verstrekking van de duplicaten op de voet van art. 2:86d lid 3 BW. Tevens is de vennootschap veroordeeld om binnen tien dagen nadat, overeenkomstig art. 2:86d lid 5 BW, zou zijn komen vast te staan dat er niet tijdig verzet was ingesteld tegen de aanvraag van verzoeker of was komen vast te staan dat een verzet tegen die aanvraag bij onherroepelijk geworden uitspraak ongegrond was verklaard, aan verzoeker duplicaten van de aandelenbewijzen te verstrekken. In hoger beroep is het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigd, omdat verzoeker volgens het hof onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat hij daadwerkelijk aandeelhouder was.

In de onderhavige procedure doen de gemeente c.s. op grond van art. 2:86d leden 4 en 5 BW verzet tegen de verstrekking van de gevraagde duplicaten. Rechtbank en hof hebben dit verzet gegrond verklaard, op grond van de overweging dat (a) de gemeente c.s. als belanghebbenden in de zin van art. 2:86d lid 4 BW zijn aan te merken en (b) dat verzoeker onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij aandeelhouder is.

In cassatie klaagt verzoeker dat de mogelijkheid van verzet na publicatie van een aanvraag tot verstrekking van duplicaten van verloren gegane aandeelbewijzen slechts bedoeld is voor derden die menen zélf rechthebbende te zijn van de aandelen waarvan om duplicaten is verzocht. De Hoge Raad verwerpt deze visie:

“Het middel is ongegrond. Art. 2:86d lid 4 BW bepaalt dat “iedere belanghebbende” in verzet kan komen tegen de verstrekking van duplicaten. De wet beperkt de kring van belanghebbenden dus niet tot een “ieder, die meent enig recht te hebben op het in die aankondigingen [publicaties] vermelde effect”, zoals het oude art. 15 lid 1 Effectenvernieuwingswet, de voorloper van het huidige art. 2:86a lid 4 BW, deed. Ook de omstandigheid dat in de memorie van toelichting op art. 2:86a lid 4 BW gesproken is over “derden die het origineel of delen van het aandeelbewijs bezitten” (Kamerstukken II 1997-1998, 26 133, nr. 3, blz. 2) brengt niet mee dat aan de woorden “iedere belanghebbende” in art. 2:86d lid 4 een zo beperkte uitleg moet worden gegeven als het middel ingang wil doen vinden. Het oordeel van het hof dat de gemeente en [verweerder 2] als aandeelhouders een eigen belang hebben bij hun verzet en dat zij daarom zijn aan te merken als belanghebbenden in de zin van art. 2:86d lid 4, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.”
De visie van verzoeker steunde (dus) vooral op voorheen geldende wetgeving en op de memorie van toelichting bij art. 2:86d lid 4 BW. In navolging van A-G Timmerman (zie zijn conclusie sub 3.4 e.v.) verduidelijkt de Hoge Raad dat op grond van art. 2:86d lid 4 BW inderdaad “iedere belanghebbende” kan opkomen tegen een aanvraag tot verstrekking van duplicaten.

Cassatieblog.nl

Share This