Selecteer een pagina

HR 25 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:1001

De rechter die voornemens is een wijziging van de alimentatieverplichting in te laten gaan op een vóór zijn uitspraak gelegen datum, moet behoedzaam gebruikmaken van die bevoegdheid, met name indien dit ingrijpende gevolgen kan hebben voor de onderhoudsgerechtigde. De rechter zal steeds, aan de hand van hetgeen ten processe is gebleken, moeten beoordelen in hoeverre een daaruit voortvloeiende terugbetalingsverplichting in redelijkheid kan worden aanvaard. Hij is bij die beoordeling niet afhankelijk van een door de onderhoudsgerechtigde gevoerd, op die terugbetaling betrekking hebbend verweer.

Achtergrond

Deze zaak gaat over een wijziging in de hoogte van de kinderalimentatie die de man aan zijn ex-vrouw moet betalen. In de echtscheidingsbeschikking van 23 mei 2011 is onder meer opgenomen dat hij een bijdrage van €200,- per kind per maand moet betalen.  De man heeft in hoger beroep de rechter verzocht de beschikking van de rechtbank te vernietigen en te bepalen dat dit bedrag zou worden verlaagd tot €92,37 per kind, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. Het hof de alimentatie inderdaad bepaald op €92,37 per kind per maand, te indexeren vanaf 1 januari 2012, en heeft de gewijzigde alimentatie doen ingaan op 23 mei 2011. Daartoe overwoog het hof:

Ingangsdatum
Ter zitting is gebleken dat de man met behulp van zijn ouders de door partijen overeengekomen kinderalimentatie heeft voldaan. Nu niet door de vrouw is gesteld dat zij niet in staat is tot terugbetaling van hetgeen de man (mogelijk) teveel heeft bijgedragen voor de kinderen op grond van deze beschikking van het hof en het bovendien in feite een eerste vaststelling betreft zal het hof de man volgen in de door hem verzochte ingangsdatum.”

Dit oordeel van het hof wordt door de vrouw in cassatie bestreden.

Behoedzaamheid bij terugwerkende kracht

Op grond van artikel 1:401 BW kan de rechter worden verzocht om de vastgestelde alimentatie te wijzigen, onder meer vanwege gewijzigde omstandigheden. Bij het bepalen van de ingangsdatum van deze wijziging gelden volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad de volgende regels:

1) De rechter moet behoedzaam gebruik maken van zijn bevoegdheid de wijziging te laten ingaan op een vóór zijn uitspraak gelegen datum, zeker wanneer dit leidt tot ingrijpende gevolgen voor de onderhoudsgerechtigde (terugbetalingsplicht);

2) Deze behoedzaamheid geldt ook voor een rechter in hoger beroep die met ingang van een vóór zijn uitspraak gelegen datum een zodanige wijziging brengt in de door de rechter in eerste aanleg vastgestelde of gewijzigde bijdrage dat zij kan leiden tot de hiervoor bedoelde ingrijpende gevolgen;

3) De behoedzaamheid brengt mee dat de rechter zal moeten beoordelen of, en in hoeverre, in redelijkheid van de onderhoudsgerechtigde terugbetaling kan worden verlangd van hetgeen in overeenstemming met diens behoefte aan levensonderhoud reeds is uitgegeven, en dat de rechter, indien dit naar zijn oordeel het geval is, van zijn beoordeling rekenschap zal moeten geven in de motivering.

“Hetgeen ten processe is gebleken”

De Hoge Raad overweegt in de onderhavige zaak dat de rechter die voornemens is met terugwerkende kracht alimentatie te verlagen, aan de hand van hetgeen ten processe is gebleken moet beoordelen in hoeverre een uit die beslissing voortvloeiende terugbetalingsverplichting in redelijkheid kan worden aanvaard. De Hoge Raad verwijst daarbij naar een uitspraak van 26 juni 2009, waarin in een vergelijkbaar geval als volgt werd overwogen:

“Het middel wijst erop dat de vrouw in hoger beroep niet heeft betoogd dat van haar in redelijkheid geen terugbetaling kan worden verlangd. Het stond het hof evenwel vrij om ook zonder zo’n betoog van de zijde van de vrouw de volgens de wettelijke maatstaven bepaalde lagere alimentatie pas op het tijdstip van de beslissing in hoger beroep te laten ingaan. Daartoe was wel nodig dat de stellingen van partijen het oordeel kunnen dragen dat een eerdere ingangsdatum door de daarmee gepaard gaande terugbetalingsverplichting tot zodanig ingrijpende gevolgen voor de vrouw zou leiden, dat van haar in redelijkheid geen terugbetaling kan worden verlangd.”

De Hoge Raad oordeelt dat het hof inderdaad blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door zijn oordeel omtrent de (redelijkheid van de) terugwerkende kracht van de wijziging te baseren op de omstandigheid dat de vrouw niet heeft gesteld dat zij niet in staat is tot terugbetaling. Het hof had “aan de hand van hetgeen ten processe is gebleken” de gevolgen van de door de man verzochte ingangsdatum voor de gewijzigde kinderalimentatie en de redelijkheid van de daaruit voortvloeiende terugbetalingsverplichting van de vrouw moeten onderzoeken.

Als het oordeel van het hof zo moet worden begrepen dat ten processe onvoldoende is gebleken om de gevolgen van de terugwerkende kracht en de redelijkheid van de terugbetalingsverplichting te onderzoeken, is dat oordeel volgens de Hoge Raad onbegrijpelijk. De vrouw heeft namelijk onweersproken aangevoerd dat zij slechts een klein inkomen heeft en zonder alimentatie moeilijk rond kan komen. Bovendien is met de terugbetalingsverplichting een aanzienlijk bedrag gemoeid. Verder is van belang dat de vrouw voor de helft moet bijdragen in de aanzienlijke schulden van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap en dat het verzoek van de man tot wijziging van de kinderalimentatie niet zijn oorzaak vindt in een aanvankelijk te hoog vastgestelde behoefte.

Belang onderhoudsplichtige

Het betoog van de vrouw dat het hof zich evenmin mocht baseren op de omstandigheid dat de man de overeengekomen kinderalimentatie heeft voldaan met behulp van zijn ouders, faalt volgens de Hoge Raad. Bij de beoordeling of van de onderhoudsgerechtigde in redelijkheid terugbetaling van het teveel ontvangene kan worden verlangd, moet de rechter immers ook het belang van de onderhoudsplichtige om het te veel betaalde terug te krijgen in aanmerking nemen. Kennelijk mocht het hof in dat verband rekening houden met het feit dat de man geld van zijn ouders heeft moeten lenen om aan zijn alimentatieverplichting te kunnen voldoen.

Volgt vernietiging van de beschikking van het hof, in lijn met de conclusie van A-G Rank-Berenschot.

Cassatieblog.nl

Share This