HR 19 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:53
Een huurder of verhuurder kan zich na een uitspraak van de voorzitter van de huurcommissie rechtstreeks tot de kantonrechter wenden. Het is niet vereist eerst in verzet te gaan bij huurcommissie.
Achtergrond
Huurders of verhuurders kunnen zich op grond van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (hierna: UHW) wenden tot de huurcommissie. In ‘kennelijke’ gevallen kan een verzoek zonder zitting worden afgedaan door de voorzitter van de huurcommissie (art. 6 lid 1 jo. 20 lid 1, onder a, UHW). Het aantal voorzittersbeslissingen heeft een hoge vlucht genomen.
De rechtbank Rotterdam heeft prejudiciële vragen gesteld over de gang naar de kantonrechter na zo’n voorzittersuitspraak. Zij vraagt aan de Hoge Raad of een huurder of verhuurder na een voorzittersuitspraak eerst in verzet moet gaan bij de huurcommissie of dat hij direct een beslissing van de kantonrechter kan vragen over het punt waarover de huurcommissie om een uitspraak was verzocht. Als het laatste het geval is, wil de rechtbank weten welke termijn daarvoor geldt.
Het wettelijk kader
Afdeling 7.4.5 BW (huur van woonruimte) bevat verschillende bepalingen op grond waarvan de huurcommissie verzocht kan worden uitspraak te doen. Zoals de artikelen 7:252-254 BW (huurprijswijzigingsvoorstel), 7:255 BW (huurprijsverhoging na aangebrachte voorzieningen of veranderingen) en 7:260 BW (servicekosten). Art. 7:262 BW bepaalt vervolgens:
“Wanneer de huurcommissie op een verzoek van de huurder of verhuurder als bedoeld in de paragrafen 1 en 2 uitspraak heeft gedaan, worden zij geacht te zijn overeengekomen wat in die uitspraak is vastgesteld, tenzij een van hen binnen acht weken nadat aan hen afschrift van die uitspraak is verzonden, een beslissing van de rechter heeft gevorderd over het punt waarover de huurcommissie om een uitspraak was verzocht.”
Als een verzoek bij voorzittersbeslissing is afgedaan (zie hiervoor), kunnen de huurder en de verhuurder tegen die beslissing binnen drie weken in verzet gaan bij de huurcommissie. Is de huurcommissie van oordeel dat het verzet gegrond is, dan vervalt de voorzittersuitspraak en wordt het daaraan ten grondslag liggende verzoek alsnog door de huurcommissie in behandeling genomen (art. 20 lid 7 UHW). Door het instellen van verzet wordt alleen een oordeel ten gronde over het geschil verkregen als de huurcommissie van oordeel is dat het niet tot de taak van de voorzitter behoorde uitspraak te doen, omdat zich geen ‘kennelijk’ geval voordoet. In de verzetprocedure mogen nieuwe feiten worden aangevoerd en stukken worden overgelegd. Het verzet dient er dus niet alleen toe te beoordelen of de voorzitter op grond van de hem toen bekende feiten en omstandigheden tot een juiste uitspraak is gekomen.
Art. 20 lid 8 UHW bepaalt dat wanneer geen van partijen in verzet gaat tegen de voorzittersuitspraak het bepaalde in art. 7:262 BW dan wel art. 8a van de Wet op het overleg huurders verhuurder met betrekking tot een uitspraak van de huurcommissie van overeenkomstige toepassing is op de uitspraak van de voorzitter.
In de praktijk bestaat verschil van mening over de vraag of partijen eerst de verzetprocedure moeten doorlopen voordat zij zich kunnen wenden tot de kantonrechter of dat zij dit na een voorzittersuitspraak ook onmiddellijk kunnen doen.
De antwoorden van de Hoge Raad
De Hoge Raad oordeelt dat na een voorzittersbeslissing partijen al direct een beroep op de kantonrechter kunnen doen:
“Een partij die het niet eens is met een voorzittersuitspraak heeft op grond van art. 20 lid 6 UHW de mogelijkheid om binnen drie weken na verzending van het afschrift van die uitspraak in verzet te gaan bij de huurcommissie (…). Nadat de huurcommissie uitspraak heeft gedaan kan een partij op de voet van art. 7:262 BW binnen acht weken nadat afschrift van die uitspraak is verzonden een beslissing van de kantonrechter vorderen over het punt waarover de huurcommissie om een uitspraak is gevraagd, ook indien de uitspraak van de huurcommissie inhoudt dat het verzet ongegrond wordt verklaard. Een partij kan echter ook ervoor kiezen om zich na de voorzittersuitspraak rechtstreeks op de voet van art. 7:262 BW tot de kantonrechter te wenden.”
Een partij die ervoor kiest zich na een voorzittersuitspraak rechtstreeks tot de kantonrechter te wenden, kan dit doen binnen acht weken na verzending van de voorzittersuitspraak. De inhoud van die uitspraak wordt daarom niet geacht tussen partijen te zijn overeengekomen voordat acht weken na verzending daarvan ongebruikt zijn verstreken. Wel geldt dat als een van partijen eerst tijdig – dus binnen drie weken – in verzet gaat bij de huurcommissie, de uitspraak van de huurcommissie op dat verzet moet worden afgewacht. Wordt als eerste een vordering bij de kantonrechter ingesteld, dan kan geen verzet meer worden ingesteld.
Afdoening
De Hoge Raad beantwoordt de prejudiciële vragen zoals hierboven weergegeven. Dat antwoord is in lijn met de conclusie van A-G Wesseling-van Gent.