Selecteer een pagina

HR 26 april 2013, LJN BZ0159 

Het stellen van een termijn voor de indiening van een verweerschrift is in art. 801 lid 1 Rv opgenomen om de rechter in staat te stellen te beoordelen of een mondelinge behandeling om redenen van efficiëntie achterwege kan blijven. De wetgever heeft niet bedoeld in zaken van levensonderhoud af te wijken van de algemene regel van art. 282 lid 1 Rv dat een verweerschrift kan worden ingediend tot de aanvang van de mondelinge behandeling. Die regel geldt dus ook indien de rechter, ondanks het niet indienen van een verweerschrift binnen de door hem gestelde termijn, een mondelinge behandeling bepaalt. De termijn van art. 801 lid 1 Rv geldt niet mede als een termijn voor het instellen van incidenteel hoger beroep.

In deze zaak heeft de man de rechtbank op grond van art. 1:401 BW verzocht de kinderalimentatie wegens gewijzigde omstandigheden op nihil te stellen met terugwerkende kracht vanaf 1 september 2008. De rechtbank heeft de kinderalimentatie per 3 december 2010 op nihil gesteld. De vrouw heeft hoger beroep ingesteld. De man heeft bij verweerschrift van 9 november 2011 verweer gevoerd. Daarnaast heeft de man bij dat verweerschrift incidenteel hoger beroep ingesteld en het hof verzocht om de ingangsdatum van de nihilstelling te bepalen op 1 september 2008. Het hof heeft de zaak behandeld ter zitting van 19 januari 2012.

Het hof heeft in het principale beroep de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. De man is in het incidentele hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Het hof overwoog daartoe dat de man niet eerder dan 9 november 2011 incidenteel appel heeft ingesteld. Bij brief van 23 september 2011 is hem door het hof voor het indienen van een verweerschrift en eventueel incidenteel appel een termijn verleend tot en met uiterlijk 4 november 2011, welke termijn eenmalig is verlengd tot en met 8 november 2011. Nu het incidenteel appel na die datum is ingesteld, wordt de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn incidenteel appel.

De man klaagt in cassatie dat het hof hem ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in het incidentele hoger beroep. Hij betoogt dat incidenteel hoger beroep volgens art. 358 lid 5 Rv kan worden ingesteld bij verweerschrift. De wet biedt in de verzoekschriftprocedure de mogelijkheid om uiterlijk ter zitting verweer te voeren. Dit brengt volgens de man mee dat incidenteel hoger beroep eveneens uiterlijk ter zitting kan worden ingesteld.

De Hoge Raad stelt in rov. 3.5 voorop dat de algemene regeling van de verzoekschriftprocedure van art. 261 e.v. Rv in beginsel ook geldt in familierechtelijke verzoekschriftprocedures. Volgens de algemene regeling kan op grond van art. 282 lid 1 Rv een verweerschrift worden ingediend tot de aanvang van de mondelinge behandeling. Laatstgenoemde bepaling is in hoger beroep van overeenkomstige toepassing (vgl. art. 362 Rv). De Hoge Raad overweegt voorts dat art. 801 lid 1 Rv bepaalt dat in zaken van levensonderhoud in de oproeping voor de mondelinge behandeling een termijn wordt vermeld waarbinnen een verweerschrift kan worden ingediend en dat, indien binnen die termijn geen verweerschrift wordt ingediend, een behandeling ter zitting achterwege kan blijven.

In rov. 3.6 citeert de Hoge Raad uit de memorie van toelichting bij art. 801 lid 1 Rv:

“Het personen- en familierecht kent een grote verscheidenheid aan procedures. Men kan globaal gesproken drie typen procedures onderscheiden, waarvoor op basis van de artikelen 429f, 429h en 801 verschillende wijzen van behandeling kunnen gelden. (…)

In de derde plaats is er een categorie van verzoekschriftprocedures – alimentatiezaken en (…) scheidingszaken, waarin het het meest efficiënt is het houden van een behandeling ter terechtzitting te laten afhangen van de indiening van een verweerschrift (…).

In artikel 801 van het onderhavige wetsvoorstel vindt men voor de alimentatiezaken de hier bedoelde afwijking van artikel 429f, eerste lid Rv., welke inhoudt dat, wanneer geen verweerschrift is ingediend, een mondelinge behandeling kan, maar niet behoeft te volgen. Het recht van wederhoor is door het bieden van gelegenheid voor het indienen van een verweerschrift voldoende gewaarborgd. Maakt een belanghebbende daarvan geen gebruik, dan kan de rechter bepalen of er al dan niet behoefte is aan een mondelinge behandeling.” (vgl. Kamerstukken II 1991-1992, 21 487, nr. 3, p. 9).

De Hoge Raad leidt uit de parlementaire geschiedenis af dat het stellen van een termijn voor de indiening van een verweerschrift in art. 801 lid 1 Rv is opgenomen om de rechter in staat te stellen te beoordelen of een mondelinge behandeling om redenen van efficiëntie achterwege kan blijven. Naderhand is in de parlementaire behandeling hieraan toegevoegd dat de termijn is bedoeld om de rechter in afwijking van de algemene regeling van de verzoekschriftprocedure niet te verplichten tot het houden van een mondelinge behandeling in zaken van levensonderhoud waarin geen verweerschrift wordt ingediend (vgl. Kamerstukken II 1992-1993, 21 487, nr. 6, p. 11).

Volgens de Hoge Raad volgt hieruit niet – en is ook anderszins uit de wetsgeschiedenis van art. 801 lid 1 Rv niet af te leiden – dat de wetgever heeft bedoeld in zaken van levensonderhoud af te wijken van de algemene regel van art. 282 lid 1 Rv dat een verweerschrift kan worden ingediend tot de aanvang van de mondelinge behandeling. Die regel geldt dus ook in het zich hier voordoende geval dat de rechter, ondanks het niet indienen van een verweerschrift binnen de door hem gestelde termijn, een mondelinge behandeling bepaalt. De Hoge Raad overweegt vervolgens dat het oordeel van het hof kennelijk berust op de opvatting dat de termijn van art. 801 lid 1 Rv mede geldt als een termijn voor het instellen van incidenteel hoger beroep. Die opvatting acht de Hoge Raad niet juist. De Hoge Raad vernietigt daarom de beschikking van het Hof.

Cassatieblog.nl

Share This