HR 18 januari 2013, ECLI:NL:HR:013:BY0572 (X/Y en Raad voor de Kinderbescherming)
De rechter kan in een verzoekschriftprocedure ten gunste van elke partij een proceskostenveroordeling uitspreken ten laste van een andere partij, als laatstbedoelde partij ten opzichte van eerstgenoemde partij in het ongelijk is gesteld. Dat geldt niet alleen tussen de (oorspronkelijk) verzoeker en belanghebbenden, maar ook tussen belanghebbenden onderling.
Art. 289 Rv bepaalt dat in een verzoekschriftprocedure de eindbeschikking een veroordeling in de proceskosten kan inhouden. Kan, want in eenzijdige verzoekschriftprocedures waarin zich niemand tegen het verzoek verzet, is er geen andere partij die in het ongelijk wordt gesteld en in de kosten van de verzoeker kan worden veroordeeld. Verder is het in zaken van personen- en familierecht gebruikelijk – maar niet verplicht – om een proceskostenveroordeling achterwege te laten.
In de hier besproken familierechtelijke zaak, over de uitvoering van een ondertoezichtstelling door een gezinsvoogd uit Maastricht in plaats van uit Heerlen of Kerkrade, was de vader van het onder toezicht gestelde kind in hoger beroep in de proceskosten van de moeder van het kind veroordeeld. Volgens het Hof had de vader misbruik van procesrecht gemaakt door een bij voorbaat kansloos appèl in te stellen. Daarom sprak het Hof, ondanks de aard van de zaak, ten laste van de vader een proceskostenveroordeling uit ten gunste van de moeder. De moeder had daar ook om verzocht.
In cassatie betoogt de vader dat hij niet in de kosten van de moeder kon worden veroordeeld, omdat zij beiden belanghebbende waren en niet “duidelijke tegenpartijen” van elkaar. Als “duidelijke tegenpartij” van de vader zou alleen de oorspronkelijk verzoeker, de Raad voor de Kinderbescherming, kunnen gelden.
Dat betoog wordt door de Hoge Raad verworpen:
“In verzoekschriftprocedures worden volgens de wet de verzoeker(s) en de belanghebbende(n) als procespartijen aangemerkt. Aan alle belanghebbenden worden een afschrift van het verzoekschrift en een oproeping voor de zitting toegezonden (art. 279 lid 1 en 2 Rv), en zij hebben allen het recht een verweerschrift in te dienen (art. 282 lid 1 Rv). Hun komt het recht toe bij dat verweerschrift een zelfstandig verzoek te doen dat betrekking moet hebben op het onderwerp van het oorspronkelijke verzoek, maar dat zich niet behoeft te richten tegen de verzoeker, doch ook gericht kan zijn tegen andere belanghebbenden (art. 282 lid 4 Rv). De belanghebbenden mogen voorts tegen de eindbeschikking hoger beroep instellen (art. 358 lid 2 Rv) dan wel in hoger beroep een verweerschrift indienen (art. 361 lid 3 Rv), bij welk verweerschrift zij ook incidenteel hoger beroep mogen instellen (art. 358 lid 5 Rv). Omdat aldus bij verzoekschriftprocedures ook belanghebbenden onderling in zeker opzicht tegenover elkaar kunnen komen te staan, is de rechter op de voet van art. 289 Rv bevoegd ten gunste van elke partij een proceskostenveroordeling uit te spreken ten laste van een andere partij, indien laatstbedoelde partij ten opzichte van eerstgenoemde partij kan worden aangemerkt als in het ongelijk gesteld. Of in een bepaald geval aanleiding tot zodanige veroordeling bestaat, en zo ja, ten gunste van welke belanghebbende(n), is aan het inzicht van de feitenrechter overgelaten.”