Selecteer een pagina

HR 18 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:51, 52 en 53

Het notariële tuchtrecht wordt in hoger beroep uitgeoefend door het hof Amsterdam. Tegen beslissingen van het hof in notariële tuchtzaken is geen hogere voorziening toegelaten. Dit rechtsmiddelenverbod blijft buiten toepassing als die toepassing niet verenigbaar is met art. 6 EVRM. De tuchtmaatregel van ontzetting uit het ambt van notaris, valt binnen de reikwijdte van art. 6 EVRM. Aan het cassatieberoep tegen de ontzetting uit het ambt is ten grondslag gelegd dat het door art. 6 EVRM gegarandeerde recht op een eerlijke en onpartijdige behandeling is veronachtzaamd. In dat geval is het cassatieberoep ontvankelijk. In gevallen die niet onder de reikwijdte van art. 6 EVRM vallen, staat geen rechtsmiddel open tegen een beslissing van het hof Amsterdam in het notariële tuchtrecht.

Achtergrond

Op 18 januari 2019 heeft de Hoge Raad uitspraak gedaan in drie cassatieberoepen over drie verschillende beslissingen in één notariële tuchtzaak. De betrokken notaris is in 2012 gedefungeerd als notaris. Verzoekers hebben tegen de notaris klachten ingediend. Naar aanleiding daarvan heeft de kamer voor het notariaat in 2014 de notaris de maatregel van berisping en waarschuwing opgelegd. In hoger beroep heeft het hof (in de bestreden uitspraak van mei 2015 (1)) Amsterdam de notaris de maatregel van ontzetting uit het ambt opgelegd. Tegen deze uitspraak heeft de notaris het eerste cassatieberoep (zie uitspraak 1) ingesteld.

De notaris heeft daarnaast herziening van de tuchtzaak gevraagd bij het hof Amsterdam. Het eerste cassatieberoep is aangehouden in afwachting daarvan. Het hof Amsterdam heeft (in zijn bestreden uitspraak van september 2016 (2)) de behandeling van het hoger beroep in de tuchtzaak heropend. De verzoekers hebben daartegen cassatieberoep (zie uitspraak 2) ingesteld. Het hof heeft vervolgens zijn beslissing herzien. In plaats van de ontzetting uit het ambt wordt de notaris (in de bestreden uitspraak van juni 2017 (3)) de maatregel van berisping opgelegd. Ook hiertegen hebben de verzoekers cassatieberoep (zie uitspraak 3) ingesteld.

In de drie zaken is geconcludeerd door plaatsvervangend P-G Langemeijer (zie conclusie 1, conclusie 2 en conclusie 3).

Ontvankelijkheid van cassatieberoep in notarieel tuchtrecht: doorbreking

In de zaken ligt als eerste de vraag voor of de cassatieberoepen ontvankelijk zijn. De Hoge Raad is weliswaar bevoegd om van het cassatieberoep kennis te nemen. Op grond art. 78 Wet RO neemt de Hoge Raad kennis van cassatieberoep tegen handelingen, arresten, vonnissen en beschikkingen van de gerechtshoven en rechtbanken. Maar op grond van art. 94 lid 1 Wna is geen hogere voorziening toegelaten tegen de beslissingen van het hof Amsterdam op het gebied van het notarieel tuchtrecht.

In het eerste cassatieberoep, waarin de notaris klaagde dat hem een veel zwaardere sanctie in hoger beroep was opgelegd, concludeerde plaatsvervangend P-G Langemeijer dat het cassatieberoep ontvankelijk was maar de klacht niet gegrond was. De Hoge Raad volgt deze conclusie.

Het middel betoogt dat de rechter een verrassingsbeslissing heeft genomen door de belanghebbende niet de gelegenheid geven zich uit te laten over een verzwaring van de opgelegde sanctie zoals in appel. De Hoge Raad beslist dat de regel van art. 94 lid 1 Wna op grond van art. 94 Grondwet buiten toepassing blijft indien de toepassing daarvan niet verenigbaar is met, voor zover hier van belang, het door art. 6 EVRM gegarandeerde recht op een eerlijke en onpartijdige behandeling. De ontzetting uit het ambt van notaris, zoals hier door het hof opgelegd, heeft gevolgen voor de bevoegdheid om een beroep uit te oefenen. Deze beslissing valt daarom binnen de reikwijdte van art. 6 lid 1 EVRM. Omdat het middel betoogt onder verwijzing naar art. 6 EVRM dat de notaris ten onrechte niet de gelegenheid heeft gekregen zich over de verzwaring uit te laten, is het cassatieberoep ontvankelijk.

Hoor en wederhoor in het notarieel tuchtrecht

Het middel kan echter niet tot cassatie leiden. Het hof behandelt ingevolge art. 107 lid 4 en 5 Wna de zaak opnieuw in volle omvang en legt een maatregel op die het in het gegeven geval passend vindt. Dat geldt ook wanneer alleen de beklaagde hoger beroep heeft ingesteld. De beklaagde moet als hij hoger beroep instelt rekening houden met een mogelijke (aanzienlijke) verzwaring van de tuchtmaatregel. Hij moet wel de mogelijkheid krijgen zich over alle bescheiden en andere gegevens die ter kennis van het hof zijn gebracht en alle rechtsgronden die tot de beslissing tot oplegging van de zwaardere maatregel hebben geleid. In dit geval is niet geklaagd dat dat niet zou zijn gebeurd, en dat blijkt ook niet uit de bestreden beslissing. Het hof heeft dan ook niet in strijd met art. 6 EVRM gehandeld, aldus de Hoge Raad.

Ontvankelijkheid: buiten de reikwijdte van art. 6 EVRM geen doorbreking

De cassatieberoepen van de verzoekers worden wél niet-ontvankelijk verklaard. Tegen beslissingen van het gerechtshof Amsterdam in tuchtrechtspraak is immers geen hogere voorziening toegelaten (art. 94 lid 1 Wna). Anders dan in de eerste uitspraak, is er in de twee cassatieberoepen van de klagers geen reden om die bepaling buiten aanmerking te laten. De Hoge Raad verwijst voor de uitleg hiervan naar de conclusie van plaatsvervangend P-G Langemeijer (onder 3.9-3.11). Hij wijst erop dat in het eerste cassatieberoep de bevoegdheid van de oud-notaris tot uitoefening van het beroep van notaris aan de orde was. Daarmee ging het in die zaak om de vaststelling van burgerlijke rechten en verplichtingen in de zin van art. 6 lid 1 EVRM. Dat geldt niet voor de cassatieberoepen van klagers.

Cassatieblog.nl

Share This