HR 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1078

De inhoud en reikwijdte van een mediationclausule moet door uitleg daarvan worden vastgesteld (Haviltex). Een mediationclausule kán een verplichtend karakter hebben, het vrijwillige karakter van mediation staat daaraan niet in de weg. Een rechter (of arbiter) kan daartoe op verzoek de behandeling van een zaak aanhouden. Een mediationclausule mag echter niet worden toegepast als het recht van partijen op toegang tot de rechter onaanvaardbaar wordt aangetast.

Achtergrond

De overeenkomst tussen PPSB en CSW bevat een arbitraal beding met daarin een mediationclausule:

“(…) Eventuele uit deze overeenkomst voortvloeiende geschillen tussen partijen zullen door partijen in eerste instantie via mediation worden opgelost. Mochten partijen deze geschillen niet aldus kunnen oplossen, dan zullen zij aan arbitrage (door één arbiter) worden onderworpen, met uitsluiting van de gewone rechter, tenzij de voorzieningenrechter ingeval van spoedeisend belang.”

In deze zaak vordert CSW vernietiging van een aantal arbitrale vonnissen omdat (onder meer) geen mediation had plaatsgevonden en de arbiter dus (nog) niet bevoegd was. Het hof (in eerste aanleg bevoegd) heeft de vordering afgewezen. Volgens het hof mocht PPSB het arbitraal beding zo begrijpen dat daarin geen bindende verplichting tot mediation besloten lag. Aan een principieel oordeel over de vraag of mediation überhaupt verplichtend kan zijn, komt het hof niet toe. CSW stelt cassatieberoep in.

Definitie mediation

Mediation kan volgens de Hoge Raad worden omschreven als een vorm van bemiddeling ter oplossing van een geschil, waarbij een neutrale bemiddelingsdeskundige (de mediator) onderhandelingen tussen partijen begeleidt die zijn gericht op een gezamenlijk gedragen uitkomst met inachtneming van de belangen van partijen. Partijen kunnen overeenkomen dat zij zullen proberen een bestaand of toekomstig geschil in verband met een tussen hen bestaande rechtsbetrekking op te lossen met behulp van mediation. Dat kunnen zij doen voor het aanhangig maken of voor het verder voortzetten van een procedure.

De Hoge Raad; uitgangspunten

De Hoge Raad formuleert in deze uitspraak eerst een aantal uitgangspunten.

  1. De inhoud van een mediationclausule moet door uitleg daarvan worden vastgesteld. Daarbij komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de mediationclausule mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de Haviltex-maatstaf).
  2. Een mediationclausule kan een niet-verplichtend karakter hebben. Ook is mogelijk dat een mediationclausule partijen verplicht mediation te beproeven voordat zij in rechte (of in arbitrage) een procedure aanhangig maken. Het karakter van mediation staat aan zo’n uitleg niet in de weg.
  3. Dat een mediationclausule tussen professionele partijen is overeengekomen en dat de overeenkomst en het daaruit voortvloeiende geschil een zakelijk karakter hebben, kunnen bij de uitleg een rol spelen, maar brengen niet zonder meer mee dat de mediationclausule zo moet worden uitgelegd dat zij partijen verplicht mediation te beproeven voordat zij in rechte (of in arbitrage) een procedure aanhangig maken.
  4. Als een mediationclausule ertoe verplicht om mediation te beproeven, is ook de reikwijdte van die plicht (en daarmee de vraag wanneer een partij die dat wenst haar medewerking aan het mediationtraject mag beëindigen) een kwestie van uitleg van de mediationclausule.
  5. Een mediationclausule mag niet worden toegepast als dat tot gevolg zou hebben dat het recht van partijen op toegang tot de rechter, dat mede wordt gewaarborgd door art. 6 EVRM, onaanvaardbaar wordt aangetast.
  6. Als een mediationclausule inhoudt dat partijen verplicht zijn mediation te beproeven voordat zij in rechte (of in arbitrage) een procedure aanhangig maken en een partij een procedure aanhangig maakt zonder die verplichting te zijn nagekomen, kan de rechter (of arbiter) op verzoek van de andere partij de behandeling van de zaak aanhouden om partijen de gelegenheid te geven hun verplichtingen uit de mediationclausule alsnog na te komen. Maar hij is daartoe niet verplicht. De rechter kan beslissen dat de behandeling van de zaak niet wordt aangehouden, bijvoorbeeld omdat de zaak daarvoor te spoedeisend is of omdat het zinloos is om mediation te beproeven.

Bij het achter 2 genoemde uitgangspunt verwijst de Hoge Raad naar een beschikking uit 2006. Daarin oordeelde hij nog dat het gelet op de aard van mediation beide partijen (particulieren) ‘te allen tijde’ vrijstaat hun medewerking daaraan alsnog te onthouden, dan wel die om hen moverende redenen te beëindigen.

De Hoge Raad; oordeel

Het hof heeft de inhoud van het arbitraal beding vastgesteld met inachtneming van de Haviltex-maatstaf, en heeft geoordeeld dat daarin geen bindende verplichting tot mediation besloten ligt. Daarbij heeft het hof niet alleen de tekst van het beding betrokken. Het heeft ook het in het algemeen vrijwillige karakter van mediation van belang geacht, en het feit dat het arbitraal beding (met daarin de mediationclausule) in dit geval niet door partijen gezamenlijk, maar door CSW is opgesteld.

Volgens de Hoge Raad ligt in het oordeel van het hof niet besloten dat mediation niet verplichtend kan worden overeengekomen. Evenmin blijkt dat het hof ervan is uitgegaan dat CSW en PPSB geen professionele partijen zijn of dat het de hoedanigheid van partijen en de aard van hun geschil niet in zijn beoordeling heeft betrokken.

De slotsom is daarom dat het oordeel van het hof standhoudt. Niet vanwege een principieel oordeel over het al dan niet verplichtende karakter van mediation, maar omdat een door de rechter gegeven uitleg van een overeenkomst niet onbegrijpelijk is op de enkele grond dat een andere uitleg evenzeer mogelijk is.

De Hoge Raad gaat niet meer (expliciet) in op de vraag wat de consequenties zijn voor de arbitrage indien mediation bindend is overeengekomen. Gelet op zijn oordeel dat de rechter een zaak mag aanhouden, maar dat niet hoeft te doen, valt aan te nemen dat hetzelfde geldt in arbitrage. Dat betekent dus, anders dan de A-G had aangenomen, dat een geldige overeenkomst tot arbitrage bestaat en het dus aan een arbiter is of hij of zij de zaak aanhoudt of niet.

Oordeel A-G

A-G De Bock stuurde in haar conclusie wel aan op een meer principieel oordeel. Volgens haar is een afspraak tussen professionele partijen om eerst mediation te betrachten voordat een procedure bij een arbiter of rechter aanhangig wordt gemaakt, juridisch bindend – ook in deze zaak. Omdat mediation niet wettelijk is geregeld en geen enkele wettelijk waarborg kent, wil zij niet zover gaan om processuele consequenties als rechterlijke onbevoegdheid of niet-ontvankelijkheid te verbinden aan het niet naleven van een mediationclausule (onder 17.25). De A-G ziet meer brood in aanhouding van de zaak om partijen in de gelegenheid te stellen alsnog mediation te beproeven, de Hoge Raad sluit zich daar dus bij aan.

Afdoening

De Hoge Raad verwerpt het beroep, waar de conclusie van A-G De Bock nog strekte tot vernietiging.

Cassatieblog.nl

Share This