HR 24 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1309 (Vitesse / Provincie Gelderland)
In een schadestaatprocedure kunnen oordelen uit de hoofdprocedure niet – opnieuw of alsnog – worden bestreden. Bij het aannemen van gebondenheid van een gemeente dan wel provincie zonder instemming van het terzake volgens de wet bevoegde orgaan dient grote terughoudendheid te worden betracht.
In 2001 is door een aantal gedeputeerden van de Provincie Gelderland onbevoegd, want zonder instemming van Provinciale Staten, een toezegging gedaan in verband met de – naar destijds door de Provincie werd aangenomen: slechte – financiële toestand van voetbalclub Vitesse. De toezegging strekte er, kort gezegd, toe dat de Provincie een eenmalige verlaging mogelijk zou maken van de door Vitesse aan de exploitant van stadion Gelredome verschuldigde huur voor het seizoen 2001-2002. Nakoming van de desbetreffende toezegging bleek naderhand politiek niet haalbaar, waarmee de vraag rees (primair) of de Provincie was tekortgeschoten in de nakoming van een jegens Vitesse en anderen – private financiers en de Stichting Vrienden Vitesse – gedane toezegging, dan wel (subsidiair) of de Provincie onrechtmatig jegens Vitesse c.s. had gehandeld.
Het Gerechtshof Arnhem beoordeelde de vraag alleen op de subsidiaire grondslag en meende dat de Provincie aansprakelijk was. Dit oordeel is door de Hoge Raad in de door de Provincie geëntameerde cassatieprocedure bij uitspraak van 25 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL5420, gesanctioneerd. Volgens de Hoge Raad had de Provincie, in de specifieke omstandigheden van het geval, Vitesse c.s. op het verkeerde been gezet, door na te laten een voorbehoud te maken over de bevoegdheid van de gedeputeerden voor de door hen toegezegde eenmalige huurverlaging, alsmede door Vitesse c.s. er niet voor te waarschuwen dat de Provincie Gelderland terzake slechts een inspanningsverplichting op zich nam. In het incidentele beroep van Vitesse c.s. oordeelde de Hoge Raad dat Vitesse c.s. bij het alsnog behandelen door de verwijzingsrechter van de primaire grondslag geen belang hebben, omdat de eigen stellingen van Vitesse c.s. erop neerkomen dat de Provincie moet worden veroordeeld de in dit geding bedoelde eenmalige huurverlaging van het stadion Gelredome financieel mogelijk te maken, hetzij op de primaire grondslag, hetzij op de subsidiaire grondslag van de vordering. Dit laatste oordeel is in de literatuur kritisch ontvangen. De strekking van die kritiek was dat het voor de aard en omvang van de schadevergoeding kan uitmaken of deze is gebaseerd op contractuele dan wel delictuele aansprakelijkheid.
Vervolgens hebben Vitesse c.s. de schadestaatprocedure aanhangig gemaakt. In die zaak is het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, in navolging van de Rechtbank Oost-Nederland, tot het oordeel gekomen dat Vitesse c.s. geen aanspraak kunnen maken op schadevergoeding. Volgens het hof ontbreekt causaal verband tussen de gedragingen van de Provincie en de door Vitesse c.s. gestelde schadeposten. Daarbij heeft het hof allereerst betekenis gehecht aan een door Vitesse c.s. in de schadestaatprocedure in het geding gebracht schaderapport. Daaruit is gebleken dat het tekort van fl. 22,7 miljoen waarmee Vitesse in 2001 kampte, geen exploitatietekort betrof, maar slechts een incidenteel tekort terzake van verwachte, maar nog niet gerealiseerde transferinkomsten. Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat Vitesse c.s. onvoldoende hebben gesteld om te kunnen oordelen dat de onrechtmatige daad van de Provincie de oorzaak is geweest van de gevorderde schade en, ten aanzien van de private financiers en de Stichting Vrienden Vitesse, dat onvoldoende is gesteld om te kunnen oordelen dat deze financiers anders zouden hebben gehandeld indien begin juli 2001 door de gedeputeerden wél een voorbehoud was gemaakt of een waarschuwing was afgegeven.
Tegen deze uitspraak hebben Vitesse c.s. cassatieberoep ingesteld. Zij betoogden onder meer dat de Hoge Raad alsnog de primaire grondslag van hun vordering zou moeten beoordelen, omdat door de uitkomst in de schadestaatprocedure de veronderstelling, dat de eenmalige huurverlaging ook op de subsidiaire grondslag toewijsbaar is, onjuist is gebleken. Voor zover de Hoge Raad een bindende eindbeslissing zou hebben gegeven zou daarop wegens een onjuiste juridische en/of feitelijke grondslag moeten worden teruggekomen.
In zijn uitspraak van 24 juni jl. heeft de Hoge Raad dit betoog en de daarop gebaseerde klachten van Vitesse c.s. verworpen. De Hoge Raad overweegt dat in een schadestaatprocedure niet – opnieuw of alsnog – oordelen uit de hoofdprocedure kunnen worden bestreden. Dat neemt niet weg dat de Hoge Raad toch inhoudelijk ingaat op het door Vitesse c.s. in de cassatieprocedure in de hoofdprocedure ingestelde incidentele beroep. Dit oordeel, dat als overweging ten overvloede is gegeven, komt erop neer dat de verwijzingsrechter de vordering voor zover gebaseerd op de primaire grondslag slechts had kunnen afwijzen. Onder verwijzing naar zijn uitspraak van 26 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1737, CB 2015-109, benadrukt de Hoge Raad dat grote terughoudendheid moet worden betracht bij het aannemen van gebondenheid van een gemeente dan wel provincie zonder instemming van het terzake volgens de wet bevoegde orgaan. Vervolgens wijst de Hoge Raad op hetgeen hij reeds in de hoofdprocedure in aanmerking heeft genomen: van Vitesse c.s. mocht als professionele partijen worden verwacht dat zij van de bevoegdheidsverdeling in de Provinciewet op de hoogte waren, terwijl Vitesse c.s. wisten dat het overleg waarin de onbevoegde toezegging werd gedaan daags tevoren was afgesproken en tevens dat het niet een provinciale taak is betaald voetbal te financieren. Gelet hierop had de verwijzingsrechter volgens de Hoge Raad slechts kunnen oordelen dat de door de gedeputeerden gewekte schijn, dat zij zelfstandig bevoegd waren om de Provincie te binden niet in die zin voor rsico van de Provincie komt dat de Provincie aan de door gedeputeerden gedane toezegging, in weerwil van hun onbevoegdheid daartoe, zou zijn gebonden.
Alle overige klachten van Vitesse c.s. heeft de Hoge Raad, deels met gebruikmaking van artikel 81 RO, verworpen. Hiermee is definitief komen vast te staan dat de Provincie jegens Vitesse c.s. niet schadeplichtig is.
In deze tweede cassatieprocedure werd de Provincie bijgestaan door Hans van Wijk en de auteur.