Selecteer een pagina

HR 21 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR3086

De griffie van het hof verzond de brieven, bestemd voor de verweerder in een verzoekschriftprocedure, aan een onjuist adres. Nu verweerder geen verweerschrift heeft ingediend en ook niet ter mondelinge behandeling is verschenen, is de beschikking van het hof tot stand gekomen met schending van het beginsel van hoor en wederhoor.

De wet maakt onderscheid tussen de manier waarop in een verzoekschriftprocedure een verschenen verweerder moet worden opgeroepen voor een zitting en waarop dat voor een niet-verschenen verweerder moet gebeuren. Voor een verschenen verweerder is oproeping bij gewone brief voldoende (art. 271 Rv). Voor een niet-verschenen verweerder is oproeping bij aangetekende brief de standaard (art. 272 Rv). Op grond van de schakelbepaling art. 362 Rv geldt hetzelfde in hoger beroep.

In deze zaak had griffie van het hof aan verweerder brieven gezonden omtrent de duur van de verweertermijn (een aangetekende brief) en de datum van de mondelinge behandeling (een niet-aangetekende brief). Deze brieven zijn beide niet naar het juiste adres gestuurd. Verweerder heeft vervolgens in hoger beroep geen verweerschrift ingediend en is ter mondelinge behandeling niet verschenen. Daarna heeft het Hof uitspraak gedaan. Niet verwonderlijk is dan ook dat de cassatieklacht, die inhoudt dat de beschikking van het hof met schending van het beginsel van hoor- en wederhoor tot stand is gekomen, nu verweerder ten onrechte niet is gehoord, op twee verschillende gronden (fout adres en niet aangetekend verzonden) slaagt:

“(…) Uit de in cassatie overgelegde stukken blijkt inderdaad dat de aan de vader gerichte brieven van het hof onjuist zijn geadresseerd. Zowel de aangetekende brief van 25 januari 2010, waarbij een afschrift van het beroepschrift werd verstrekt en mededeling werd gedaan van de termijn voor het indienen van een verweerschrift, als de per gewone post verstuurde brief van 3 augustus 2010, houdende oproeping voor de mondelinge behandeling, zijn verzonden naar “[a-straat 1]”  te [woonplaats]. In de beschikkingen van de rechtbank staat echter als woonadres van de vader vermeld “[a-straat 2]” te [woonplaats]. Dat dit het juiste woonadres is, is naderhand door de griffier van het hof bevestigd in een aan de toenmalige advocaat van de vader gezonden brief van 7 januari 2011. Nu de vader na de aangetekende brief van 25 januari 2010 geen verweerschrift heeft ingediend, geldt voorts dat hij als niet verschenen belanghebbende ten onrechte niet overeenkomstig het bepaalde in art. 272 Rv., dat ingevolge art. 362 Rv. ook in hoger beroep van toepassing is, bij aangetekende brief is opgeroepen voor de mondelinge behandeling. Het voorgaande brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven.”

Cassatieblog.nl

Share This