HR 13 juli 2012, LJN BW6741
In alimentatiezaken moet de appelrechter – met inachtneming van het beginsel van hoor en wederhoor – in beginsel acht slaan op een eerst ter mondelinge behandeling aangevoerde grief wanneer anders op de voet van art. 1:401 BW wijziging van de rechterlijke uitspraak zou kunnen worden verzocht op de in de grief aangedragen grond.
Volgens art. 278 lid 1 jo. art. 359 Rv moet in rekestzaken in hoger beroep het beroepschrift de gronden bevatten waarop het beroep berust. Dat wil zeggen dat alle grieven al moeten zijn opgenomen in het beroepschrift. Deze regel komt in zoverre op hetzelfde neer als de twee-conclusieregel in dagvaardingszaken, de “in beginsel strakke regel”, die zegt dat grieven moeten worden aangevoerd bij memorie van grieven of memorie van antwoord. De appelrechter mag daardoor in beginsel geen acht slaan op grieven die pas later, bijvoorbeeld tijdens de zitting worden voorgedragen.
Op die hoofdregel wordt echter een bijzondere uitzondering gemaakt in geschillen die gaan over de vaststelling van onderhoudsbijdragen. Die uitzondering berust daarop dat een beschikking waarbij een onderhoudsbijdrage is vastgesteld steeds bij latere rechterlijke uitspraak kan worden gewijzigd of ingetrokken, zelfs met terugwerkende kracht, wanneer de bijdrage door een wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen (art. 1:401 lid 1 BW) of van het begin af aan niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan doordat in de beschikking is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens (art. 1:401 lid 4 BW). Het belang van beide partijen en het belang van een efficiënte rechtspleging is er daarom mee gediend dat de vaststelling van de alimentatie berust op een juiste en volledige waardering van de van belang zijnde omstandigheden ten tijde van de uitspraak in hoogste ressort. De appelrechter moet bij zijn beslissing dan ook rekening houden met feiten waarop appellant eerst na het formuleren van zijn grieven een beroep doet, zelfs als daarin niet anders dan een nieuwe grief kan worden gelezen.
In dit alimentatiegeschil had de man bij de mondelinge behandeling in hoger beroep grieven aangevoerd tegen de methode van optelling van de huidige inkomens van de man en de vrouw ter bepaling van de behoefte van de kinderen. Hij klaagde onder meer dat, als zou worden uitgegaan van zijn inkomen van 2009-2010, de inkomens van beide ouders niet behoorden te worden opgeteld, mede omdat zijn inkomen hoger is dan het netto besteedbaar inkomen ten tijde van het verbreken van de samenleving.
Het hof oordeelde dat de man daarin gelijk had, maar heeft de grieven van de man op dit punt niet in behandeling genomen. Volgens het hof konden de grieven niet voor het eerst bij mondelinge behandeling in hoger beroep naar voren gebracht worden. Vervolgens heeft het hof de door de rechtbank gehanteerde methode (optelling van de beide inkomens over 2009/2010) gevolgd en op basis daarvan de behoefte van de kinderen bepaald en de bijdragen in hun levensonderhoud vastgesteld.
Tegen dit procesrechtelijke oordeel is heeft de man cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad acht de daartegen aangevoerde klacht gegrond:
“3.4.1 Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad geldt dat de aard van een geschil als het onderhavige – betreffende een uitkering tot levensonderhoud – vooral daardoor wordt bepaald dat rechterlijke uitspraken aangaande een dergelijke uitkering in beginsel vatbaar zijn voor wijziging – zelfs met terugwerkende kracht – op de in art. 1:401 BW vermelde gronden; dat beide partijen bij een dergelijk geschil daarom belang erbij hebben dat de vaststelling berust op een juiste en volledige waardering van de van belang zijnde omstandigheden ten tijde van de uitspraak in hoogste ressort, en dat onverkort vasthouden aan de regel dat de rechter geen acht hoort te slaan op grieven die na het verzoekschrift respectievelijk het verweerschrift in hoger beroep worden aangevoerd, daaraan in de weg kan staan. De aard van dit geschil wettigt daarom een uitzondering op deze regel te aanvaarden en aan te nemen dat de appelrechter bij zijn beslissing aangaande een dergelijk geschil rekening mag houden met feiten waarop de appellant eerst na het formuleren van zijn grieven beroep doet, ook indien daarin niet anders dan een nieuwe grief kan worden gezien (vgl. HR 20 maart 2009, LJN BG9917, NJ 2010/153).
3.4.2 De in deze rechtspraak genoemde gronden voor aanvaarding van bedoelde uitzondering brengen mee dat de appelrechter – met inachtneming van het beginsel van hoor en wederhoor – in beginsel acht dient te slaan op een nieuwe grief wanneer anders op de voet van art. 1:401 wijziging van de rechterlijke uitspraak zou kunnen worden verzocht op de in de grief aangedragen grond.
3.4.3 Het hof heeft hetgeen door de man ter mondelinge behandeling is aangevoerd opgevat als een grief tegen het oordeel van de rechtbank dat voor de vaststelling van de behoefte van de kinderen dient te worden uitgegaan van de “huidige” netto inkomens van de man en de vrouw tezamen. Het hof heeft voorts overwogen dat de man gelijk heeft voor zover hij betoogt dat, indien wordt uitgegaan van het inkomen van de man in 2009/2010, mede omdat dat inkomen hoger is dan het netto besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van het verbreken van de samenleving, geen optelling van de inkomens van beide ouders dient plaats te vinden. Dat oordeel brengt mee dat het buiten beschouwing laten van de desbetreffende grief ertoe zou kunnen leiden dat het hof bij zijn uitspraak, meer in het bijzonder bij de vaststelling van de behoefte van de kinderen, van onjuiste gegevens uitgaat, als bedoeld in art. 1:401 lid 4. Aldus is het hof gelet op hetgeen hiervoor in 3.4.2 is overwogen uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting, zodat onderdeel A slaagt.”
De Hoge Raad bevestigt in deze beschikking dat de reikwijdte van art. 1:401 lid 4 BW ruim moet worden opgevat (vergelijk HR 12 februari 2010, LJN BK5026). De ter mondeling behandeling aangevoerde grieven van de man waren onder meer gericht tegen de door de alimentatierechter gehanteerde methode ter bepaling van de behoefte (van de kinderen). Ook als een onjuiste methode voor de berekening van de behoefte is toegepast, kan dus in principe wijziging van een beschikking worden gevraagd omdat daarin van onjuiste gegevens is uitgegaan als bedoeld in art. 1:401 lid 4 – of kan nog in een laat stadium in hoger beroep daarover worden gegriefd.
Eiser tot cassatie is bijgestaan door de auteur.