HR 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2369
Een cassatieberoep waarin alleen wordt geklaagd over niet beslissen over een deel van het gevorderde, is op grond van art. 399 Rv niet-ontvankelijk. Zijn in cassatie ook andere klachten aan de orde gesteld, dan bestaat voor niet-ontvankelijkheid op die grond geen aanleiding.
Volgens art. 399 Rv staat cassatieberoep “niet open voor hem die zijn bezwaren kan doen herstellen door dezelfde rechter bij wie de zaak heeft gediend”. Wie een verzoek tot herstel van een kennelijke fout (art. 31 Rv) of een verzoek tot aanvulling van de uitspraak wegens het niet-beslissen op een deel van het gevorderde (art. 32 Rv) kan doen bij de rechter die het vonnis of arrest gewezen heeft, moet dus die weg bewandelen. Het instellen van cassatieberoep om in cassatie alléén maar te klagen over een kennelijke fout of een vergeten vordering, kan niet. De Hoge Raad verklaart die eiser niet-ontvankelijk. Dat is uit het oogpunt van doelmatigheid (tijd en kosten) op zichzelf een goede regel.
Maar: als er nu toch cassatieberoep wordt ingesteld om te klagen over andere beslissingen in de uitspraak, dan valt de doelmatigheidsafweging anders uit. Dan mag je ook een klacht meenemen over een kennelijke fout of het niet beslissen op een deel van het gevorderde. Dat heeft de Hoge Raad in 2013 al eens uitgemaakt (zie CB 2013-129), daarmee terugkomend van eerdere rechtspraak.
In deze zaak was in cassatie alleen geklaagd over het niet beslissen over een deel van het gevorderde. Daarom verklaart de Hoge Raad de eisers niet-ontvankelijk:
“Indien de rechter heeft verzuimd te beslissen over een onderdeel van het gevorderde of verzochte, biedt art. 32 Rv partijen de mogelijkheid de rechter te verzoeken zijn uitspraak aan te vullen. Ingevolge art. 399 Rv staat beroep in cassatie niet open voor hem die zijn bezwaren kan doen herstellen door dezelfde rechter bij wie de zaak heeft gediend. Voor niet-ontvankelijkheid op grond van art. 399 Rv bestaat geen aanleiding in het geval dat weliswaar een verzoek als bedoeld in art. 32 Rv kan worden ingediend, maar in cassatie ook andere klachten aan de orde zijn gesteld (HR 28 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:38, rov. 5.2). Dit laatste doet zich in het onderhavige geval echter niet voor.”
Het dilemma: wel of geen cassatieberoep instellen?
Nogal rechttoe rechtaan dus. Had de cassatieadvocaat van de eisers dan art. 399 Rv over het hoofd gezien? Dat denk ik niet. Ik vermoed dat juist het zekere voor het onzekere is genomen. Uit de conclusie blijkt dat niet alleen met een rechtsklacht is geklaagd over het niet beslissen, wat strijd met art. 23 Rv zou opleveren en daarmee (art. 399 Rv weggedacht) een grond voor cassatie zou zijn. Er was ook een motiveringsklacht aangevoerd, die hierover ging: het hof had het ‘meer of anders gevorderde’ afgewezen. In zo’n geval is helemaal niet altijd duidelijk wat het hof daarmee heeft bedoeld. Het kan zijn dat het hof de (niet of niet duidelijk besproken) vorderingen waar het om gaat, volledig over het hoofd heeft gezien, zodat na een verzoek op de voet van art. 32 Rv aanvulling zal volgen; in dat geval staat het hebben afgewezen van het ‘meer of anders gevorderde’ niet aan aanvulling op de voet van art. 32 Rv in de weg (zie dit arrest uit 2009). Maar het kan ook zijn dat het hof wel degelijk heeft bedoeld die vorderingen af te wijzen, maar dat niet zo duidelijk heeft opgeschreven. In dat laatste geval zal het hof op een verzoek op grond van art. 32 Rv laten weten dat wel degelijk op alle vorderingen is beslist, en dat de vermeend niet behandelde vorderingen al zijn afgewezen. Het verzoek om aanvulling wordt dan afgewezen.
Wie dan nog in cassatie wil klagen over een onvoldoende motivering van die afwijzing, is mogelijk te laat – de cassatietermijn kan dan al zijn verstreken. Het is in zo’n geval dus zaak om de cassatietermijn in de gaten te houden en zo nodig toch cassatieberoep in te stellen, met daarbij een motiveringsklacht. Ook al zal dat cassatieberoep mogelijk niet-ontvankelijk blijken.
Zonde van het griffierecht?
Is dat dan doelmatig, zo’n cassatieberoep dat mogelijk voor niets wordt ingesteld? Naast de kosten voor de cassatieadvocaat ben je dan griffierecht kwijt. De A-G hint op de mogelijkheid om in de procesinleiding van zo’n cassatieberoep een late uiterlijke verschijntermijn (bijvoorbeeld: een paar maanden) voor de wederpartij op te nemen, zodat wat tijd bestaat om een art. 32 Rv-verzoek te doen bij het hof. Dan kan vervolgens het cassatieberoep in principe nog worden ingetrokken, waarbij twee derde van het griffierecht wordt terugbetaald (zie art. 11 lid 2 Wet griffierechten burgerlijke zaken). Maar één derde (tot een maximum van 75, 250 of 500 euro, afhankelijk van het ’type’ procespartij) ben je kwijt. Ik zou overigens wel menen dat als de verweerder in deze situatie vroeg verschijnt, en daarmee doelbewust het afwachten van de art. 32 Rv-procedure frustreert, de verweerder de daardoor ontstane kosten zou moeten dragen.
Deze zaak: motiveringsklacht redt ontvankelijkheid niet
In deze zaak concludeerde A-G Rank-Berenschot dat de aangevoerde klacht dat als het hof de desbetreffende vorderingen wel had behandeld, deze zijn afgewezen zonder voldoende motivering, niet telt als een “andere klacht” in de zin van het arrest uit 2013, zodat de ontvankelijkheid niet wordt gered als er geen klachten over andere onderwerpen zijn aangevoerd. De Hoge Raad volgt haar daarin. De eisers kunnen nu dus alsnog terug naar het hof met een art. 32 Rv-verzoek (daarvoor geldt geen termijn).
Dan nu nog even speculeren over het vervolg, want dit procesverloop werpt in deze zaak wel één vraag op: zou het hof die aanvulling nu nog mogen weigeren op de grond dat het hof meent dat het al wél op de vorderingen heeft beslist? Daarover valt dan niet meer in cassatie te klagen, want de Hoge Raad heeft eisers in die motiveringsklacht al niet-ontvankelijk verklaard. Tegen een weigering op een verzoek tot aanvulling staat bovendien geen cassatieberoep open (art. 32 lid 3 Rv). Verdedigbaar lijkt mij dat uit het arrest van de Hoge Raad mag worden afgeleid dat het hof niet (impliciet) op de vordering heeft beslist – anders was er geen reden de motiveringsklacht niet-ontvankelijk te verklaren. Dat zou dan ook moeten betekenen dat het hof nu niet de aanvulling meer zou mogen weigeren op de grond dat hij al op de vordering heeft beslist, omdat het hof gebonden is aan de interpretatie door de Hoge Raad van het arrest van het hof (ook al gaat het niet om een procedure na verwijzing). Anders is eisers ten onrechte het recht op cassatie onthouden. Een andere rechtsopvatting is voor dat geval ook denkbaar (maar spreekt mij minder aan): dat het aan de eiser was geweest om eerst de art. 32 Rv-procedure te doorlopen, en om zo nodig (zoals hiervóór beschreven) tijdig cassatieberoep op een langere termijn in te stellen (zie de suggestie van de A-G), zodat het in de cassatieprocedure inmiddels duidelijk zou zijn hoe het arrest door het hof bedoeld is.