Selecteer een pagina

HR 23 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ8449 (X/Spektrum Financieringen)

De materiële rechtsverhouding die tussen partijen bestaat, verandert niet door een veroordelend vonnis met betrekking tot een deel van de vordering.

Midden jaren tachtig heeft X een betalingsachterstand laten ontstaan ten aanzien van de terugbetaling van zijn bij Spektrum Financieringen BV afgesloten krediet. Spektrum heeft vervolgens conform de voorwaarden het krediet opgezegd en in een procedure bij de kantonrechter betaling gevorderd van een deel van haar vordering. In verband met de toen geldende competentiegrens van de kantonrechter had zij namelijk haar vordering beperkt tot fl. 5000. Na het toewijzende vonnis hebben Spektrum en X een betalingsregeling getroffen, waaraan X tussen 1995 en 2006 uitvoering heeft gegeven. Al in 2004 had X zijn schuld tot het door de kantonrechter toegewezen bedrag volledig voldaan. De betalingen die daarna plaatsvonden zijn door (het incassobureau van) Spektrum afgeboekt op de resterende schuld (waarop het vonnis van de kantonrechter dus geen betrekking had). In 2006 heeft X zijn periodieke betalingen gestaakt.

Spektrum heeft vervolgens in deze procedure betaling van het restant gevorderd. X voert als verweer dat de vordering ter zake van het restant is verjaard (art. 3:307 BW), aangezien sinds 1997 geen stuitingshandelingen zijn verricht. Volgens Spektrum ligt in de betalingen tussen 1995 en 2006 evenwel een erkenning van de vordering besloten zoals bedoeld in art. 3:318 BW, wat zou betekenen dat de verjaring wél is gestuit.

Aan het verjaringsverweer van X ligt de gedachtegang ten grondslag dat het veroordelende vonnis van de kantonrechter van rechtswege twee afzonderlijke vorderingen heeft doen ontstaan: (i) de vordering waarop het kantonrechtervonnis betrekking had en (ii) een vordering ter hoogte van het resterende bedrag. Mede op basis van dat uitgangspunt betoogt X dat de betalingsregeling slechts was getroffen voor de eerste vordering, zodat de periodieke betalingen uit dien hoofde niet kunnen worden aangemerkt als een erkenning van de tweede vordering.

Net als het hof verwerpt de Hoge Raad dit betoog. Daartoe overweegt hij in de eerste plaats dat de materiële rechtsverhouding die tussen partijen bestaat, niet verandert door een veroordelend vonnis met betrekking tot een deel van de vordering. Daaraan doet niet af, zo vervolgt de Hoge Raad, dat voor de tenuitvoerlegging van een vonnis een andere verjaringstermijn (van 20 jaar) geldt op grond van art. 3:324 BW. Ook na het vonnis van de kantonrechter bestond dus nog steeds één vordering van Spektrum op X ter grootte van de gehele schuld.

Vervolgens beoordeelt de Hoge Raad het oordeel van het hof dat de betalingsregeling betrekking had op de gehele vordering en niet uitsluitend op het door de kantonrechter toegewezen deel. Dat grotendeels feitelijke oordeel geeft volgens de Hoge Raad geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Het hof mocht de betalingen tussen 1995 en 2006 daarom aanmerken als een erkenning van de gehele schuld, zodat de vordering van Spektrum niet is verjaard, ook niet voor wat betreft het resterende bedrag.

Cassatieblog.nl

Share This