HR 14 maart 2025, ECLI:NL:HR:2025:385
De wet biedt geen aanknopingspunt voor – en art. 5 EVRM verzet zich derhalve tegen – het verlenen van Wzd-zorg in een niet-Wzd-geregistreerde accommodatie.
Achtergrond
De Wet zorg en dwang (Wzd) geldt wanneer er sprake is van onvrijwillige zorg bij mensen met een verstandelijke beperking of een psychogeriatrische aandoening. De Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) geldt voor mensen met een psychische stoornis. Belangrijk uitgangspunt van beide wetten is dat cliënten en patiënten zorg ontvangen op de juiste plek.
Het probleem is echter dat er een tekort bestaat aan Wzd-(crisis)plaatsen. Dit probleem heeft al vanaf de invoering van deze beide zorgwetten in 2020 de aandacht van de wetgever en de zorgaanbieders. Deze aandacht heeft echter nog niet tot een structurele oplossing van het probleem geleid.
De zaak
In deze zaak ligt aan de rechtbank het op de Wzd gebaseerde verzoek tot het verlenen van een machtiging tot voorzetting van de inbewaringstelling voor. Op het moment van de beoordeling door de rechtbank van dit verzoek verblijft betrokkene al drie weken in een Wvggz-accommodatie op basis van een eerdere (voortgezette) inbewaringstelling, hoewel voor iedereen duidelijk is dat ze daar niet de juiste zorg krijgt.
Zoals A-G Coenraad schrijft in haar conclusie, staat de rechter in deze zaak met de rug tegen de muur. Enerzijds is voor de uitvoering van een Wzd-machtiging in een Wvggz-accommodatie geen grondslag in de wet te vinden. Anderzijds is duidelijk dat betrokkene in de huidige toestand niet naar huis kan, omdat zij suïcidaal is. Volgens de rechtbank is sprake van een “nood breekt wet situatie”. De rechtbank verleent de Wzd-machtiging daarom voor nog eens zeven dagen, “ook al wordt die ten uitvoer gelegd in een niet Wzd-geregistreerde accommodatie”.
De Hoge Raad
In cassatie bestrijdt betrokkene dit oordeel van de rechtbank. Zij klaagt onder meer dat de wet geen grondslag biedt voor de tenuitvoerlegging van Wzd-zorg in een niet-Wzd-geregistreerde accommodatie. In dat verband wordt ook een beroep gedaan op art. 5 EVRM. Ingevolge deze bepaling mag niemand worden beroofd van zijn vrijheid buiten de gevallen bij of krachtens de wet voorzien, en moet de daartoe strekkende wetgeving voorzienbaar zijn.
De Hoge Raad acht deze klachten gegrond. Hij concludeert dat de wet geen aanknopingspunt biedt voor – en art. 5 EVRM zich derhalve verzet tegen – het verlenen van Wzd-zorg in een niet-Wzd-geregistreerde accommodatie.
Op grond van art. 24 lid 1 Wzd is onvrijwillige opname en verblijf of voortzetting van het verblijf van een betrokkene alleen mogelijk met een rechterlijke machtiging in een geregistreerde accommodatie. Deze bepaling is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot een persoon waarvoor een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling wordt verzocht. Uit art. 29 lid 1 Wzd volgt dat ook een beschikking tot inbewaringstelling van de burgemeester alleen kan leiden tot onvrijwillige opname in een geregistreerde accommodatie. Een geregistreerde accommodatie is een accommodatie waarvoor de zorgaanbieder heeft doen registreren dat hij daar onvrijwillige zorg in het kader van de Wzd verleent. Een beschikking tot inbewaringstelling dan wel machtiging tot opname en verblijf ingevolge de Wzd mag dus niet ten uitvoer worden gelegd in een accommodatie die uitsluitend is geregistreerd voor Wvggz-zorg (zie rov. 3.1.3).
Het kan voorkomen dat een persoon met een psychogeriatrische aandoening of een verstandelijke beperking ook een psychische stoornis heeft of ontwikkelt, of dat iemand met een psychische stoornis ook een verstandelijke beperking blijkt te hebben of aan dementie lijdt. In dat geval is sprake van multiproblematiek. In dergelijke gevallen kan onder omstandigheden – gelet op het belang van continuïteit van zorg in een vertrouwde omgeving – een machtiging worden verleend onder het regime van de instelling waar betrokkene verblijft, indien dit bijdraagt aan een soepele overplaatsing (zie de beschikking van de Hoge Raad van 7 juli 2023). Een dergelijk geval is hier echter niet aan de orde, aldus de Hoge Raad (zie rov. 3.1.4).
De Hoge Raad merkt, ten slotte, nog op dat het tekort aan Wzd-crisisplaatsen in het kader van de eerste evaluatie van de Wvggz en Wzd onder ogen is gezien, dit nog niet heeft geleid tot een voorstel tot wetswijziging. Het is dan ook niet te verwachten dat de wetgever op korte termijn in de mogelijkheid zal voorzien dat Wzd-zorg in crisissituaties zo nodig korte tijd in een Wvggz-accommodatie kan worden verleend (of omgekeerd) (zie rov. 3.1.5).
Afdoening
Volgt vernietiging en terugverwijzing. Dat is conform de conclusie van A-G Coenraad.