HR 21 juni 2012, LJN CA3936 (X/Officier van Justitie Limburg)
De Hoge Raad heeft in zijn beschikking van 16 oktober 2009 (LJN BK0342) geoordeeld dat in het algemeen moet worden aangenomen dat ten minste een jaar moet zijn verstreken tussen het moment waarop de psychiater voor het laatst behandelcontact met de betrokkene heeft gehad, en het moment waarop die psychiater zijn onderzoek verricht ten behoeve van een op grond van de Wet Bopz vereiste geneeskundige verklaring, om die psychiater te kunnen aanmerken als “niet bij de behandeling betrokken” als bedoeld in art. 5 lid 1 Bopz. Die beschikking betrof weliswaar een machtiging tot voortgezet verblijf, maar niet valt in te zien waarom op dit punt anders zou moeten worden geoordeeld wanneer het gaat om een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling.
Feiten en procesverloop
Op 17 februari 2013 heeft de burgermeester van de gemeente Sittard-Geleen op de voet van art. 20 Bopz last gegeven tot inbewaringstelling van verzoeker tot cassatie (hierna: “betrokkene”). Betrokkene is op grond van die last opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis. Eén dag later heeft de officier van justitie, onder overlegging van een geneeskundige verklaring als bedoeld in art. 21 Bopz, de rechtbank verzocht een machtiging te verlenen tot voortzetting van de inbewaringstelling. De geneeskundige verklaring, gedateerd 17 februari 2013, was opgesteld en ondertekend door psychiater X (hierna: “de psychiater”).
De raadsman van betrokkene heeft tijdens de mondelinge behandeling van de zaak het verweer gevoerd dat de geneeskundige verklaring niet aan de wettelijke vereisten voldoet, omdat het onderzoek niet is verricht door een onafhankelijk psychiater. Naar aanleiding van dit verweer heeft de rechtbank inlichtingen verzocht aan de psychiater. Bij brief van 22 februari 2013 heeft de psychiater de rechtbank (onder meer) medegedeeld dat hij sinds 5 december 2012 niet meer behandelend psychiater is van betrokkene en dat hij eerder een geneeskundige verklaring heeft geschreven voor een Rechterlijke Machtiging. Daarnaast heeft hij in zijn brief aangegeven dat hij betrokkene enkele maanden geleden éénmaal heeft gesproken tijdens de vervanging van een collega tijdens een klinische opname.
Oordeel rechtbank en de daartegen gerichte klachten
De rechtbank heeft de door de officier verzochte machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling verleend. Daartoe heeft zij overwogen dat zij, door de brief van de psychiater, de door de advocaat van betrokkene geuite twijfels over de onafhankelijkheid van de psychiater genoegzaam weerlegd acht. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat de psychiater die de geneeskundige verklaring heeft opgemaakt als niet-onafhankelijk zou moeten worden beschouwd.
In cassatie klaagt betrokkene dat de rechtbank heeft miskend dat voor het verlenen van een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling een geneeskundige verklaring is vereist van een onafhankelijk psychiater. Volgens betrokkene heeft de rechtbank gebruik gemaakt van een verklaring van een psychiater die als behandelend psychiater dient te worden aangemerkt nu hij naar eigen zeggen tot 5 december 2012 de behandelend psychiater was van betrokkene.
Oordeel Hoge Raad
Bij de beoordeling van de klachten stelt de Hoge Raad in rov. 3.2.2 het volgende voorop:
“De Hoge Raad heeft in zijn beschikking van 16 oktober 2009 (LJN BK0342, NJ 2009/518) geoordeeld dat in het algemeen moet worden aangenomen dat ten minste een jaar moet zijn verstreken tussen het moment waarop de psychiater voor het laatst behandelcontact met de betrokkene heeft gehad, en het moment waarop die psychiater zijn onderzoek verricht ten behoeve van een op grond van de Wet Bopz vereiste geneeskundige verklaring, om die psychiater te kunnen aanmerken als “niet bij de behandeling betrokken” als bedoeld in art. 5 lid 1 Wet Bopz. Die beschikking betrof weliswaar een machtiging tot voortgezet verblijf, maar niet valt in te zien waarom op dit punt anders zou moeten worden geoordeeld in een geval als het onderhavige, waarin het gaat om een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling. Ook in het kader van laatstbedoelde machtiging strekt het vereiste dat het onderzoek moet zijn verricht door een psychiater die niet bij de behandeling betrokken was, immers ertoe de waarborgen rond de voortzetting van de gedwongen opname te versterken door het eisen van een onafhankelijk oordeel ter advisering van de rechter.”
De Hoge Raad overweegt vervolgens dat de rechtbank kennelijk heeft geoordeeld dat de omstandigheid dat de psychiater tot 5 december 2012 de behandelend psychiater was van betrokkene, niet eraan in de weg stond om hem op 17 februari 2013 als “niet bij de behandeling betrokken” psychiater aan te merken. In het licht van de vorenstaande vuistregel – dat ten minste een jaar verstreken dient te zijn sinds het laatste behandelcontact – acht de Hoge Raad dit oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd.
De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de rechtbank, conform de conclusie van A-G Langemeijer.