Selecteer een pagina

ziekenhuisgangHR 6 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:528

Ten aanzien van een verzoek om een nader, deskundig medisch-psychiatrisch onderzoek kunnen geen hoge eisen worden gesteld aan de stelplicht van betrokkene. Voldoende is dat duidelijk is waarom de conclusies van de geneeskundige verklaring in twijfel worden getrokken en waarop het verzochte onderzoek zich volgens betrokkene zou moeten richten. 

In deze zaak ging het om een eerste verzoek om een voorlopige machtiging tot opname en verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis (art. 2 Wet Bopz). Tijdens de mondelingen behandeling van het verzoek had de advocaat de rechtbank verzocht om een andere deskundige te benoemen. Dat had hij als volgt toegelicht:

“Ik wil dat er een echt onafhankelijk psychiatrisch onderzoek dient plaats te vinden in hoeverre hier sprake is van psychiatrische problematiek in engere zin (AS I DSM) en/of in hoeverre hier sprake is van een sterke persoonlijkheid – waarbij met het vorderen van de leeftijd en het afnemen van mogelijkheden sommige karaktertrekken wat scherper worden – en met de expliciete vraag of MM een adequate opname plek is voor deze cliënte.”

De rechtbank heeft de gevraagde machtiging verleend en het verzoek om benoeming van een deskundige afgewezen met de motivering “dat onvoldoende naar voren is gebracht op grond waarvan een andere psychiater tot een andere diagnose zou komen”.

Dat oordeel houdt in deze zaak geen stand.

De Hoge Raad wijst om te beginnen naar zijn eerdere uitspraken waarin is geoordeeld dat, gelet op de ingrijpende aard van de door de rechter te nemen, tot vrijheidsbeneming leidende beslissing, een verzoek tot het verrichten van een nader onderzoek door een deskundige slechts gemotiveerd kan worden afgewezen. De eisen die aan die motivering moeten worden gesteld, hangen af van de omstandigheden van het geval, waarbij met name van belang is op welke punten het verzochte nadere onderzoek zich volgens de betrokkene zou moeten richten, en de mate waarin de rechter uit de bij het verzoek tot het verlenen van de machtiging overgelegde geneeskundige verklaring en de overige stukken reeds duidelijkheid heeft verkregen omtrent de door hem te beslissen punten. Dan overweegt de Hoge Raad:

“Het verzoek van de advocaat strekte ertoe nader te onderzoeken of werkelijk sprake is van een psychiatrische aandoening of dat in wezen slechts sprake is van bepaalde karaktereigenschappen die door (toenemende) fysieke beperkingen zijn versterkt. Ten aanzien van een dergelijk verzoek om een nader, deskundig medisch-psychiatrisch onderzoek kunnen geen hoge eisen worden gesteld aan de stelplicht van betrokkene. Voldoende is dat duidelijk is waarom de conclusies van de geneeskundige verklaring in twijfel worden getrokken en waarop het verzochte onderzoek zich volgens betrokkene zou moeten richten.”

De Hoge Raad oordeelt dat het verzoek in de omstandigheden van dit geval voldoende is toegelicht, waarbij hij onder meer wijst op de inhoud van de geneeskundige verklaring waarin – samengevat – twijfel wordt geuit of opname in een psychiatrisch ziekenhuis noodzakelijk is en op het feit dat het gaat om een eerste onvrijwillige opname.

De rechtbank heeft volgens de Hoge Raad blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting voor zover de rechtbank ervan is uitgegaan dat betrokkene feiten of omstandigheden diende te stellen waaruit kan volgen dat een andere psychiater tot een andere diagnose zou komen; een dergelijke eis veronderstelt een deskundigheid die niet van betrokkene of haar raadsman gevergd kan worden. Voor zover de rechtbank hiervan niet is uitgegaan, is haar oordeel volgens de Hoge Raad onvoldoende gemotiveerd, nu uit de bestreden beschikking – gelet op de stukken van het geding – niet volgt dat en op grond van welke gegevens reeds duidelijkheid is verkregen omtrent de te beslissen punten.

Cassatieblog.nl

Share This