Selecteer een pagina

HR 23 december 2022 ECLI:NL:HR:2022:1937

Gelet op de aard van een het verzoek om een machtiging op de voet van art. 26 Wzd, te weten vrijheidsbeneming, dient bewijs te worden verstrekt van de bevoegdheid van de desbetreffende medewerker van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) om een dergelijk verzoek in te dienen, als de betrokkene hierom verzoekt.

Achtergrond

Tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank had de advocaat van betrokkene aangevoerd dat niet bleek van bevoegdheid van de desbetreffende medewerker van het CIZ om een verzoekschrift op de voet van art. 26 Wzd in te dienen, zodat het verzoek niet-ontvankelijk diende te worden verklaard.

De rechtbank had in dit verband overwogen dat er in zijn algemeenheid van mag worden uitgegaan dat bij de uitvoering van taken als deze de desbetreffende medewerker bevoegd is zijn administratieve taak uit te voeren onder verantwoordelijkheid van het CIZ, tenzij blijkt van concrete feiten en omstandigheden die in een individuele zaak aan de bevoegdheid doen twijfelen.

Advocaat-Generaal Lückers merkt in haar conclusie onder meer op dat de rechtbank hier aansluit bij het overzichtsarrest van het gerechtshof Arnhem/Leeuwarden van 23 december 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:10797).

Hoge Raad

Heel algemeen wijst de Hoge Raad er om te beginnen op dat het CIZ een zelfstandig bestuursorgaan met rechtspersoonlijkheid is en in de Wzd is aangewezen als het orgaan dat een Wzd-machtiging kan verzoeken; dan is het procespartij en wordt het blijkens de Wzd vertegenwoordigd door de voorzitter. Als het verzoek niet door de voorzitter maar door – zoals in dit geval – een juridisch adviseur wordt ingediend, dient deze medewerker daartoe bevoegd te zijn.

Op de toedeling van bevoegdheden aan medewerkers van het CIZ is volgens de Hoge Raad de Awb van toepassing. Met de uitsluiting van toepasselijkheid van de Awb, genoemd in de parlementaire geschiedenis, is volgens de Hoge Raad slechts gedoeld op het uitsluiten van de bestuursrechtelijke rechtsgang. Afdeling 10.1.1 Awb is dan ook van toepassing op de verlening van bevoegdheid aan medewerkers van het CIZ om een verzoekschrift op de voet van art. 26 Wzd in te dienen. De Hoge Raad overweegt vervolgens:

3.4 Het verzoek tot machtiging op de voet van art. 26 Wzd strekt tot (voortzetting van) gedwongen opname, en dus tot (voortduring van) vrijheidsbeneming. Gelet op de aard van een dergelijke maatregel dient bewijs te worden verstrekt van de bevoegdheid van de betrokken medewerker van het CIZ om een dergelijk verzoek in te dienen, als de betrokkene hierom verzoekt. Aan dat verzoek van de betrokkene kunnen geen bijzondere eisen worden gesteld.

Het voorgaande lijdt uitzondering indien de bevoegdheid van de betrokken medewerker blijkt uit een voor een ieder toegankelijk, gepubliceerd besluit van het CIZ. (…)

De Hoge Raad constateert echter dat van dat laatste geen sprake is.

Volgt vernietiging en terugverwijzing.

Cassatieblog.nl

Share This