Selecteer een pagina

HR 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2388

De vrijwaringsprocedure kan niet vóór de hoofdprocedure worden afgedaan als de uitkomst daarvan afhangt of redelijkerwijs kan afhangen van de beslissing of het debat in de hoofdzaak, zoals wanneer de hoofdzaak naar de schadestaatprocedure is verwezen.

In deze zaak gaat het om de vraag in hoeverre afdoening van de vrijwaringsprocedure vóór de hoofdprocedure mogelijk is.

Hoe zat het ook al weer? Een vrijwaringsprocedure ontstaat als een van de partijen in de hoofdzaak de nadelige gevolgen van verlies van de hoofdzaak kan afwentelen op een derde. Deze derde wordt onvrijwillig in de rechtsstrijd opgeroepen en er ontstaat een afzonderlijke procedure. De hoofdprocedure en vrijwaringsprocedure zijn dus twee zelfstandige procedures. Er bestaat wel een verband, omdat wijzigingen in de hoofdzaak kunnen doorwerken in de vrijwaringszaak.

Als uitgangspunt geldt ingevolge art. 215 Rv dat de rechter gelijktijdig vonnis moet wijzen in de hoofd- en vrijwaringsprocedure, als beide zaken in staat van wijzen zijn. De Hoge Raad overwoog eerder dat dit uitgangspunt weliswaar de voorkeur verdient, maar dat de rechter, als daartoe aanleiding bestaat, ervoor kan kiezen de vrijwaringsprocedure te beslissen alvorens in de hoofdzaak einduitspraak te doen (HR 6 februari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2569). In een recente uitspraak oordeelde de Hoge Raad echter dat de vrijwaringszaak in ieder geval nog niet kan worden afgedaan als de uitkomst daarvan afhangt of redelijkerwijs kan afhangen van de beslissing of het debat in de hoofdzaak (HR 19 februari 2016 ECLI:NL:HR:2016:270). In die zaak had het hof in de vrijwaringszaak de gewaarborgde tot een schadebedrag zijnde een door de rechtbank gematigde boete veroordeeld, terwijl matiging van die boete nog onderdeel van het incidentele appel in de hoofdzaak was (zie voor een bespreking van deze zaak CB 2016-43).

In het onderhavige geval heeft het hof in de hoofdzaak verweerster veroordeeld tot schadevergoeding op te maken bij staat. In de vrijwaringszaak heeft het hof eiseres veroordeeld tot betaling aan verweerster van het bedrag waartoe verweerster in de hoofdzaak zal worden veroordeeld. In cassatie klaagt eiseres dat het hof heeft gehandeld in strijd met de eisen van een goede procesorde en met het beginsel van hoor en wederhoor, door haar in de vrijwaringszaak te veroordelen tot betaling van het bedrag waartoe verweerster in de hoofdzaak zal worden veroordeeld, terwijl in de hoofdzaak nog een schadestaatprocedure gevoerd moet worden. Hierdoor wordt zij in haar verweer beperkt.

In lijn met A-G De Bock stelt de Hoge Raad eiseres in haar gelijk en oordeelt:

“In het onderhavige geval was zowel in de hoofdzaak als in de vrijwaringszaak het debat over de (omvang van de) schadevergoeding nog niet ten volle gevoerd. Het hof heeft de hoofdzaak naar de schadestaatprocedure verwezen. Door de vordering in de vrijwaringszaak desondanks direct toe te wijzen, heeft het hof [eiseres] de mogelijkheid ontnomen ten aanzien van de (omvang van de) schade die zij aan [verweerster] moet vergoeden verweren te voeren die specifiek haar verhouding tot [verweerster] betreffen. Dergelijke verweren kan zij immers niet in de schadestaatprocedure, die slechts de verhouding tussen de werknemers en [verweerster] betreft, aan de rechter voorleggen door voeging op de voet van art 217 Rv. De klacht van het onderdeel is dus terecht voorgesteld.”

 

Cassatieblog.nl

Share This