Selecteer een pagina

HR 5 april 2024 ECLI:NL:HR:2024:519

Uit het de wet volgt dat indien de betrokkene een wettelijk vertegenwoordiger heeft, hij niet een ander kan machtigen om in zijn naam een verzoek tot ontslag uit de accommodatie te doen.

Achtergrond

Betrokkene, wier zoon in deze procedure optreedt namens betrokkene, heeft bij monde van haar zoon (en haar dochter) bij de zorginstelling voor mensen met dementie een ontslagverzoek ingediend. Door een beslissing van de rechtbank treedt sinds 2017 een professionele partij op als bewindvoerder en mentor van betrokkene.

Na het uitblijven van een reactie op dit verzoek heeft de zoon een klacht ingediend bij de klachtencommissie. Deze commissie heeft de klacht gegrond verklaard en de instelling opgedragen een beslissing te nemen op het verzoek.

Tegen deze beslissing is de instelling bij de rechtbank opgekomen. De rechtbank heeft de beslissing van de klachtencommissie vernietigd en de zoon alsnog niet-ontvankelijk verklaard in de klacht, omdat de mentor van betrokkene geldt als vertegenwoordiger van betrokkene in de zin van art. 55 Wzd. Ten overvloede overwoog de rechtbank dat betrokkene niet wilsbekwaam moest worden geacht anderen te machtigen namens haar verzoeken in te dienen tot aangelegenheden betreffende haar verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding.

Deze beschikking blijft in cassatie in stand.

Hoge Raad

Omdat het middel geen klacht bevat tegen het oordeel [ten overvloede] van de rechtbank over de wilsonbekwaamheid, en dit oordeel de beslissing van de rechtbank volgens de Hoge Raad zelfstandig kan dragen, heeft de zoon volgens de Hoge Raad geen belang bij de behandeling van het middel.

Ten overvloede overweegt de Hoge Raad verder:

3.3 Een verzoek tot ontslag uit de accommodatie kan worden gedaan door de betrokkene zelf of door diens vertegenwoordiger (art. 48 lid 1 en 2 Wzd).

Als vertegenwoordiger in de zin van de Wzd wordt aangemerkt de wettelijk vertegenwoordiger van de cliënt, of, indien een zodanige persoon ontbreekt, de persoon die daartoe door de cliënt schriftelijk is gemachtigd in zijn plaats te treden, of, indien deze ontbreekt of niet optreedt, de echtgenoot, de geregistreerde partner of andere levensgezel, of, indien deze ontbreekt of niet wenst op te treden, een ouder, kind, broer, zus, grootouder of kleinkind van de cliënt (art. 1 lid 1, aanhef en onder e, Wzd).

Uit het voorgaande volgt dat indien de betrokkene een wettelijk vertegenwoordiger heeft, hij niet een ander kan machtigen om in zijn naam een verzoek tot ontslag uit de accommodatie te doen.

Nu in dit geval betrokkene een mentor had, die in aangelegenheden betreffende haar verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding op de voet van art. 1:453 lid 1 en 2 BW haar wettelijk vertegenwoordiger is, konden de zoon en dochter dus geen verzoek tot ontslag van betrokkene uit de accommodatie doen.

3.4  Een klacht over een beslissing over een verzoek tot ontslag uit de accommodatie kan worden ingediend door de cliënt, zijn vertegenwoordiger of een nabestaande van de cliënt (art. 55 lid 1, aanhef en onder f, Wzd).

 De rechtbank heeft – in cassatie onbestreden – vastgesteld dat de klacht niet door betrokkene zelf is ingediend (rov. 6.3). Omdat de zoon niet de vertegenwoordiger van betrokkene is in de zin van art. 55 Wzd, is het oordeel van de rechtbank dat de zoon niet ontvankelijk is in de klacht juist.

Volgt verwerping van het beroep.

In haar conclusie voor deze beschikking geeft A-G Lückers een deel van de motivering van de klachtencommissie weer, die onder meer had opgemerkt dat als een mentor klachten van een betrokkene niet deelt, deze betrokkene alleen staat. De A-G gaat onder meer ook in op rechtsliteratuur waarin discussie is gevoerd over de bevoegdheden van een mentor op de momenten waarop de cliënt wilsbekwaam is.

Cassatieblog.nl

Share This