HR 6 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:527 (Gemeente Zwolle/X c.s.)
Als uit de gedingstukken blijkt welk perceelsgedeelte ter onteigening is aangewezen, is het onteigenings-KB niet in strijd met art. 78 en 79 Ow en afdeling 3.4 Awb tot stand gekomen. Ook voor derden moet duidelijk zijn wat de grenzen zijn van een onteigend perceel. De Hoge Raad verschaft die duidelijkheid hier in zijn dictum en door de tekening waaruit blijkt welk perceelsgedeelte is onteigend aan zijn arrest te hechten.
In deze onteigeningszaak zag het verzoek tot onteigening van de gemeente Zwolle aan de Kroon, dat tot het KB heeft geleid, op de onteigening van een oppervlakte van 00.31.93 ha. De Gemeente heeft de Kroon op 30 augustus 2012 per e-mail verzocht om die te onteigenen oppervlakte terug te brengen tot 00.29.70 ha. De Kroon heeft de eigenaar van de te onteigenen grond, X c.s., niet om een reactie op die e-mail gevraagd. Bij het KB is als te onteigenen onroerende zaak een perceelsgedeelte van 00.29.70 ha aangewezen. X c.s. verzette zich in de procedure bij de rechtbank Overijssel tegen de onteigening, omdat onduidelijk zou zijn welk perceelsgedeelte precies ter onteigening is aangewezen. De Rechtbank heeft dit verweer gepasseerd en de vervroegde onteigening uitgesproken.
X c.s. stellen in hun cassatieberoep slechts bekend te zijn met een grondplantekening waarop een te onteigenen grootte van 00.31.93 ha is aangegeven (te weten de tekening die was gevoegd bij het verzoekbesluit van de Gemeente aan de Kroon van 28 februari 2011). De Hoge Raad volgt deze stelling niet, omdat uit de gedingstukken blijkt dat bij een brief van 20 januari 2011, met daarin het aanbod van de Gemeente aan X c.s. ter zake van de 2.970 m2, als bijlage is gevoegd een ‘aankooptekening’ die een te verwerven oppervlak van 2.970 m2 laat zien. Die tekening draagt als dagtekening 10-01-2011 en als nummer [002]. Diezelfde tekening is gevoegd bij een door X c.s. zelf overgelegde brief van de Gemeente aan hen van 31 juli 2012. Die brief dateert van een maand voor de aanpassing van het verzoek van de Gemeente aan de Kroon. In deze brief heeft de Gemeente nog eens verduidelijkt dat zij 2.970 m2 van het perceel nodig had, welk oppervlak, naar zij meldde, niet overeenkwam met de in de onteigeningsstukken genoemde 3.193 m2, en waarin zij een uiteenzetting heeft gegeven van de achtergrond van het gesignaleerde verschil. Gelet op de omstandigheid dat de Kroon, naar ook blijkt uit het KB, kennis heeft genomen van het aanbod van 20 januari 2011, laat het KB volgens de Hoge Raad geen andere uitleg toe dan dat de Kroon, overeenkomstig de bedoeling van de Gemeente, het op tekening [002] aangeduide perceelsgedeelte van 00.29.70 ha ter onteigening heeft aangewezen. Het KB is dus niet in strijd met art. 78 en 79 Ow en afdeling 3.4 Awb tot stand gekomen. De Rechtbank heeft de vordering van de Gemeente kennelijk zo begrepen dat de onteigening werd gevorderd van het in het KB aangewezen betrokken perceelsgedeelte, zodat die vordering, in dat opzicht voldoende duidelijk is.
Wel volgt de Hoge Raad de opvatting van X c.s. dat niet alleen voor de rechthebbende op een te onteigenen perceel, maar ook ten behoeve van derden, die de rechtstoestand van onroerende zaken uit de openbare registers moeten kunnen kennen, duidelijk behoort te zijn wat de grenzen zijn van een onteigend perceel.
Kennelijk heeft de Rechtbank volgens de Hoge Raad bedoeld als onteigend perceel aan te merken het op de eerdergenoemde tekening [002] aangeduide perceelsgedeelte van 00.29.70 ha. Het vonnis verschaft de noodzakelijke duidelijkheid echter niet voor derden (de functionarissen van het kadaster daaronder begrepen) die de onteigeningsstukken niet kennen. De Hoge Raad voorziet daarin door in het dictum van het arrest op te nemen dat de vervroegde onteigening is uitgesproken van het in het vonnis omschreven perceel, groot 00.29.70 ha, zoals afgebeeld op tekening [002] van 10 januari 2011. De tekening wordt aan het arrest gehecht. De klachten kunnen daarom volgens de Hoge Raad bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden. Wel ziet de Hoge Raad aanleiding om de kosten van het cassatieberoep te compenseren.
De gemeente is in cassatie bijgestaan door Martijn Scheltema en de auteur, en in de procedure bij de Rechtbank door Wim Klostermann.